RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Zaaknummer: AWB 10/12424 VRONTN S4
Uitspraak van 29 april 2010 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiseres],
geboren [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND-dossiernummer: [nummer],
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden,
de minister van Justitie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.A. Riezebos,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 1 april 2010 is eiseres op de voet van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiseres heeft op 2 april 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is bekend onder nummer AWB 10/12424.
De bewaring is op 12 april 2010 opgeheven, aangezien verweerder de termijn van vier weken (zoals bepaald in het vierde lid van artikel 59 Vw 2000) niet haalbaar achtte. Direct aansluitend is eiseres opnieuw in bewaring gesteld op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en sub a, van de Vw 2000.
Namens eiseres is op 12 april 2010 beroep ingesteld tegen het besluit om eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring te stellen ,waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van een schadevergoeding. Dit beroep is bekend onder nummer 10/14038.
De rechtbank heeft een aanvang genomen met de behandeling van het beroep bekend onder nummer AWB 10/14038 op de openbare zitting van 15 april 2010. Eiseres is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum.
De rechtbank heeft aan partijen meegedeeld dat de behandeling ter zitting wordt geschorst, vanwege de afwezigheid van een tolk in de Somalische taal en de afwezigheid van de gemachtigde van eiser.
De rechtbank heeft aan de gemachtigde van eiseres schriftelijk laten weten dat het op 2 april 2010 ingestelde beroep op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 12 april 2010.
Op 22 april 2010 is de behandeling van het geschorste beroep voortgezet en is tevens het beroep bekend onder nummer ABW 10/12424 aan de orde gesteld. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.A. Riezebos. Ter zitting was tevens aanwezig een tolk in de Somalische taal.
Ter zitting heeft de gemachtigde het beroep bekend onder nummer AWB 10/12424 ingetrokken.
Feiten en omstandigheden
Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen.
Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, heeft op 7 april 2010 het door eiseres ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat uitzetting achterwege moet blijven totdat op het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting zal zijn beslist.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft verweerder voornoemd bezwaar ongegrond verklaard. daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Eveneens op 9 april 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, de door eiseres verzochte voorlopige voorziening getroffen en verweerder gelast uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep tegen de feitelijke uitzetting zal zijn beslist.
De voor 12 april 2010 geplande vlucht waarmee eiseres zou worden uitgezet is door verweerder geannuleerd.
Motivering
In het onderhavige geval is verweerder op 12 april 2010 overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank de behandeling van het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen voortzetten.
Op grond van het bepaalde in artikel 106 Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek tot opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding.
Voorts dient - naar aanleiding van de gronden van het beroep - beoordeeld te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die op 12 april 2010 is opgelegd in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewaring onrechtmatig is geweest, omdat eiseres gedurende te onderscheiden periodes tijdens de bewaring rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000, te weten na toewijzing van de voorlopige voorziening op 7 april 2010 tot het nemen van het besluit op bezwaar op 9 april 2010 en na toewijzing van de voorlopige voorziening op 9 april 2010 tot de opheffing van de bewaring op 12 april 2010. Het rechtmatig verblijf van eiseres duurt voort, nu deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, nog niet heeft beslist op het door eisers ingediende beroep tegen de feitelijke uitzetting. Op grond daarvan is ook de op 12 april 2010 opgelegde maatregel onrechtmatig, aldus eiseres.
Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd bestreden.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres in afwachting is van een beslissing op een beroepschrift tegen het besluit van 9 april 2010, waarbij het door eiseres gemaakte bezwaar tegen haar feitelijke uitzetting ongegrond is verklaard.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer uitspraken van 3 december 2001, LJN: AF9952 en 1 oktober 2004, LJN: AR6708), bevat artikel 8 Vw 2000 een uitputtende opsomming van de gronden waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De situatie die hier voorligt, waarin eiseres in afwachting is van een uitspraak op het door haar tegen voornoemd besluit van 9 april 2010 ingesteld beroep, valt daar niet onder, aangezien aan die procedure niet een aanvraag ten grondslag ligt. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter tot twee keer toe een voorlopige voorziening heeft getroffen en heeft bepaald dat verweerder uitzetting achterwege moet laten totdat op het bezwaar, respectievelijk het beroep zal zijn beslist, maakt dit niet anders.
De stelling van eiseres faalt dan ook.
Op grond van het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat de maatregel van bewaring van eiseres (opgelegd bij besluit van 1 april 2010) vóór de opheffing ervan op 12 april 2010 onrechtmatig moet worden geacht, zodat het verzoek om een schadevergoeding toe te kennen moet worden afgewezen.
Met betrekking tot de maatregel van bewaring van 12 april 2010 heeft eiseres voorts nog aangevoerd dat zicht op uitzetting ontbreekt, nu de voorzieningenrechter uitzetting heeft verboden.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de voorzieningenrechter heeft gelast dat uitzetting van eiseres achterwege moet blijven totdat op het beroep zal zijn beslist, slechts een tijdelijke opschorting van de uitzetting ten gevolge heeft, immers tot op het door eiseres ingestelde beroep zal zijn beslist. Door de gemachtigde van verweerder is ter zitting aangegeven dat de datum waarop deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep zal behandelen eerdaags bekend zal worden. Derhalve is er thans geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
Tot slot heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder met een lichter middel kan volstaan, nu de uitzetting van eiseres is verboden en zij inmiddels vijf maanden zwanger is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de volgende gronden aan de bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiseres beschikt niet over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, terwijl eiseres voorts geen vaste woon- of verblijfplaats en geen middelen van bestaan heeft. Deze gronden zijn door eiseres niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden het standpunt van verweerder, dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, voldoende dragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen vinden dat niet met oplegging van een lichter middel dan de bewaringsmaatregel kon worden volstaan. Dat eiseres zwanger is, maakt dat niet anders. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat gelet op het door verweerder gevoerde beleid (paragraaf A4/7.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000) eerst gedurende de periode van zes weken voor de uitgerekende bevallingsdatum - in het geval van eiseres is de uitgerekende datum
11 september 2010 - tot zes weken na de bevalling uitzetting per vliegtuig achterwege blijft.
Dat thans sprake is van een tijdelijke opschorting van de uitzetting doet evenmin af aan het oordeel van de rechtbank.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de maatregel van bewaring van 12 april 2010 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
- verstaat dat het beroep bekend onder nummer AWB 10/14038 is ingetrokken;
- verklaart het beroep bekend onder nummer AWB 10/12424 ongegrond;
- wijst het bij laatstgenoemde beroep gedane verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra , rechter, bijgestaan door E.R. Horstman, griffier.
E.R. Horstman mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 29 april 2010
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 95 Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week.
Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.