ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2760

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360708 - KG ZA 10-291
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op uitlevering naar Marokko wegens Nederlandse strafrechtsmacht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 april 2010, is een kort geding aan de orde waarin de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.E. Korff, een verbod op zijn uitlevering aan Marokko heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in een eerder tussenvonnis op 7 april 2010 overwogen dat de uitlevering moet worden geweigerd indien Nederland strafrechtsmacht heeft over de feiten waarvoor uitlevering is gevraagd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aan eiser verweten gedragingen, die verband houden met de (poging tot) vervoer en uitvoer van cannabis op 6 en 21 augustus 2007, mogelijk in Nederland zijn gepleegd. Dit is van belang omdat de uitlevering aan Marokko alleen kan plaatsvinden als er geen Nederlandse rechtsmacht is.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de betrokkenheid van eiser bij de cannabistransporten niet voldoende is onderzocht door de autoriteiten. De verdediging heeft aangevoerd dat de betrokkenheid van eiser bij de transporten niet is aangetoond, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de verklaringen van medeverdachten en de omstandigheden wijzen op een actieve rol van eiser in Nederland. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de Nederlandse strafrechtsmacht van toepassing is, wat leidt tot de beslissing om de uitlevering te verbieden.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de gedaagde, de Staat der Nederlanden, veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1.166,93. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en heeft belangrijke implicaties voor de rechtsmacht van Nederland in uitleveringszaken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 28 april 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 360708 / KG ZA 10-291 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.E. Korff te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Rechtsoverwegingen
1. Hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 7 april 2010 geldt als hier overgenomen.
2. In onderdeel 3.3 van het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat op grond van artikel 6 EUV de uitlevering van eiser aan Marokko moet worden geweigerd indien sprake is van Nederlandse (strafrechts)macht over de feiten waarvoor uitlevering is gevraagd. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat beide partijen ervan uitgaan dat Marokko geen terugkeergarantie in de zin van de door Nederland bij artikel 6 EUV afgelegde verklaring zal verstrekken. In onderdeel 3.5 is vervolgens overwogen dat Nederlandse strafrechtsmacht aanwezig is, indien sprake is van een in Nederland gepleegde deelneming aan een in het buitenland gepleegd grondfeit. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in 3.6 overwogen dat het aannemelijk is dat de aan eiser verweten gedragingen (in ieder geval deels) in Nederland zijn verricht en dat het betoog van de Minister, aangevuld door de landsadvocaat, onvoldoende was om dit te weerleggen. Om die reden heeft de voorzieningenrechter gedaagde in de gelegenheid gesteld zijn standpunt met betrekking tot de rechtsmacht van Nederland over de feiten waarvoor de uitlevering van eiser is gevraagd nader te onderbouwen.
3. Bij brief van 16 april 2010 heeft de advocaat van gedaagde de voorzieningenrechter meegedeeld dat gedaagde geen nadere aanvulling of onderbouwing te geven heeft op het door hem ter zitting van 25 maart 2010 ingenomen en aan de hand van zijn pleitnota toegelichte standpunt.
Bij brief van 19 april 2009 (bedoeld zal zijn 2010) heeft de advocaat van eiser de voorzieningenrechter verzocht zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen. Bij brief van 20 april 2010 heeft de advocaat van gedaagde met dit verzoek ingestemd. Vonnis is bepaald op heden.
4. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om terug te komen van hetgeen is overwogen in het tussenvonnis.
Uit de overgelegde stukken van het uitleveringsverzoek en het Transito-onderzoek volgt dat de transporten waarvoor uitlevering van eiser is gevraagd zijn (mede)gepleegd door [O.] en/of [P.]. Blijkens het uitleveringsverzoek wordt aan eiser terzake verweten dat hij [O.] en [P.] heeft gevraagd de transporten te doen en dat hij instructies heeft gegeven. Dat eiser zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan uitlokkingshandelingen wordt ondersteund door de door [O.] en [P.] afgelegde verklaringen die zijn weergegeven onder 1.7 van het tussenvonnis. Beiden hebben verklaard dat eiser aan hen heeft gevraagd om, al dan niet in ruil voor een geldelijke beloning, de transporten te doen. Het tegen Martin L., een verdachte in het Transito-onderzoek, gewezen vonnis (LJN: BJ2167) doet vermoeden dat eventuele uitlokkingshandelingen in Nederland hebben plaatsgevonden. Uit de bewezenverklaring ten aanzien van feit 5 (het transport van 21 augustus 2007) volgt immers dat [O.] en [P.] na het contact met eiser in contact zijn gekomen met Martin L.- die, hoewel dit wél ten laste was gelegd, niet is veroordeeld voor uitlokking van dat transport - waarna vervolgens in Nederland de camper, respectievelijk het vliegticket voor de reis naar Marokko zijn gekocht. Aangezien [O.] en [P.] en Martin L. voornoemd allen de Nederlandse nationaliteit hebben en zij destijds in Nederland verbleven en relevante handelingen in Nederland zijn verricht, acht de voorzieningenrechter het zeer aannemelijk dat ook de aan eiser verweten gedragingen - zo deze hebben plaatsgevonden - in Nederland hebben plaatsgevonden. Het tegendeel - dat [O.] en [P.] door eiser vanuit Marokko zijn benaderd - is in ieder geval niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop is het betoog van de Minister dat er geen rechtsmacht is, onvoldoende onderbouwd. Dit geldt temeer nu uit de brief van de officier van justitie van 23 maart 2009 volgt dat de betrokkenheid van eiser bij de betreffende cannabistransporten nooit is onderzocht. Ook het standpunt van de landsadvocaat - dat erop neerkomt dat niet is gebleken dat eiser in Nederland rechtens relevante handelingen heeft verricht - moet in dat licht, nog altijd, als onvoldoende worden beoordeeld.
5. Gelet op het voorgaande, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat Nederlandse strafrechtsmacht bestaat voor de feiten waarvoor uitlevering is gevraagd. Dit betekent, zoals reeds overwogen onder 2, dat de uitlevering van eiser vooralsnog moet worden verboden. Dit leidt tot de hierna te vermelden beslissing.
6. Nu de primaire vordering van eiser op de eerste grond wordt toegewezen, behoeven de overige gronden - te weten de lopende vervolging in Nederland en de bijzondere hardheid - alsmede de subsidiaire vordering geen bespreking meer.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt gedaagde om eiser uit te leveren ter fine van strafvervolging in Marokko voor deelneming aan (poging tot) vervoer en uitvoer van cannabis op 6 en 21 augustus 2007;
- bepaalt dat dit verbod zijn werking verliest indien Marokko met betrekking tot eiser een terugkeergarantie, als bedoeld in de door Nederland bij artikel 6 EUV afgelegde verklaring, afgeeft;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.166,93, waarvan
€ 816,- aan salaris advocaat, € 263,- aan griffierecht en € 87,93 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.
WJ