ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2746

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357544 - FA RK 10-549
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot terugkeer naar Slowakije

In deze zaak betreft het een verzoek tot terugkeer van een minderjarige naar Slowakije, ingediend door de Centrale Autoriteit namens de grootmoeder en de vader. De moeder had de minderjarige zonder toestemming van de vader naar Nederland overgebracht, wat in strijd was met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van ongeoorloofde overbrenging, aangezien de vader, ondanks zijn detentie, zijn gezag daadwerkelijk uitoefende. De moeder voerde verweer en stelde dat de grootmoeder geen beslissingsmacht had, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgrond was voor de terugkeer van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag. De rechtbank gelastte de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Slowakije op 28 mei 2010, met de mogelijkheid dat de grootmoeder de minderjarige zou afhalen indien de moeder niet zelf terugbracht. De rechtbank wees ook het subsidiaire verzoek van de moeder af, omdat dit geen wettelijke basis had.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Nevenzittingsplaats 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 10-549
Zaaknummer: 357544
Datum beschikking: 15 april 2010
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 15 januari 2010 ingekomen verzoek van:
de directie Justitieel Jeugdbeleid, afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, thans geheten de directie Control, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken van het directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), gevestigd te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens:
[mevrouw A],
de grootmoeder-vaderszijde (hierna: de grootmoeder),
wonende te [plaats A], Slowakije,
en
[de heer B],
de vader,
wonende te [plaats A], Slowakije,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats B].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[mevrouw C],
de moeder,
wonende te [plaats C],
advocaat: mr. R.H. Ebbeng te Veldhoven.
Procedure
Van de zijde van de grootmoeder is op 4 augustus 2009 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding naar Slowakije van de minderjarige [D], geboren op [geboortedatum ] 2004 te [geboorteplaats], Slowakije. Op 15 januari 2010 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingediend.
Bij beschikking d.d. 20 januari 2010 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch zich bevoegd geacht van de zaak kennis te nemen en op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit 's-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen d.d. 4 februari 2009 van de Raad voor de Rechtspraak bepaald dat de behandeling van de zaak plaatsvindt in de nevenzittingsplaats 's-Gravenhage, alwaar de zaak op 22 januari 2010 is ingekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de twee faxbrieven met bijlagen d.d. 18 februari 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit.
Op 18 februari 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. J.A. Krab;
- de moeder, bijgestaan door mevrouw Z. Terrichova als tolk in de Slowaakse taal;
- de advocaat van de moeder;
- mevrouw J.J. de Kok namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
De moeder heeft ter terechtzitting een verweerschrift overgelegd.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- een faxbrief met bijlagen d.d. 25 februari 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit;
- een faxbrief met bijlagen d.d. 1 maart 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit;
- een faxbrief d.d. 3 maart 2010 van de zijde van de moeder;
- een faxbrief met bijlagen d.d. 4 maart 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit;
- de brief d.d. 12 maart 2010 van de zijde van de moeder, met als bijlage een aanvullend verweerschrift;
- een faxbrief d.d. 12 maart 2010 van de zijde van de moeder;
- een faxbrief d.d. 29 maart 2010 van de zijde van de moeder.
Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de hierboven genoemde Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans dat de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Slowakije, dan wel, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen, te bepalen dat de moeder de minderjarige met een geldig reisdocument aan de grootmoeder dient af te geven, zodat de grootmoeder de minderjarige mee terug kan nemen naar Slowakije.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast.
- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad, welke relatie enige tijd geleden is verbroken.
- Uit de relatie van de ouders is - voor zover hier relevant - het volgende, thans nog minderjarige kind geboren:
[D], geboren op [geboortedatum ] 2004 te [geboorteplaats], Slowakije.
- De ouders hebben gezamenlijk nog twee minderjarige kinderen, [minderjarige E], geboren op [geboortedatum] 1993, en [minderjarige F], geboren op [geboortedatum] 1997.
- De moeder heeft nog een minderjarig kind, [minderjarige G], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], Slowakije. Van dit kind is het vaderschap niet erkend of vastgesteld. Dit kind verblijft bij de vrouw in Nederland.
- De ouders hebben naar Slowaaks recht het gezamenlijk gezag over de minderjarige [D].
- Bij uitspraak d.d. 13 mei 2008 van de districtsrechtbank te Nové Zámky, Slowakije, is de minderjarige [D] in de vervangende persoonlijke zorg van de grootmoeder toevertrouwd.
Van de kant van de moeder is in Slowakije een verzoek tot toewijzing aan haar van de persoonlijke zorg over [D] ingediend. De behandeling van deze zaak is verschillende keren aangehouden, thans in afwachting van de beslissing in de onderhavige zaak.
- De moeder is in december 2008 naar Nederland gekomen.
- De minderjarige [D] verbleef tot eind april/begin mei 2009 bij de grootmoeder in Slowakije, waarna de grootmoeder de minderjarige naar een broer van de moeder heeft gebracht.
- De moeder heeft de minderjarige [D] eind april/begin mei 2009 opgehaald bij haar broer. Zij heeft de minderjarige vervolgens meegenomen naar Nederland.
De minderjarige verblijft sedertdien bij de moeder in [plaats C].
- Tot de overbrenging had de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Slowakije.
- De ouders, de grootmoeder en de minderjarige hebben de Slowaakse nationaliteit.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Bevoegdheid
De Centrale Autoriteit heeft het verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Zowel Nederland als Slowakije zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 sub a van de Uitvoeringswet is de rechtbank te
's-Hertogenbosch bevoegd van het verzoek kennis te nemen, nu [D] zijn werkelijke verblijfplaats heeft in het arrondissement 's-Hertogenbosch. De behandeling vindt plaats in de nevenzittingsplaats 's-Gravenhage.
Ontvankelijkheid verzoek van de vader
De Centrale Autoriteit heeft kort voor de terechtzitting van 18 februari 2010 per faxbericht aan de moeder en de rechtbank laten weten dat hij ook namens de vader een verzoek tot terugkeer van de minderjarige naar Slowakije doet. Ter terechtzitting heeft de Centrale Autoriteit mede de vader vertegenwoordigd, doch hij kon de schriftelijke volmacht niet overleggen. De Centrale Autoriteit is vervolgens in de gelegenheid gesteld dat na afloop van de zitting alsnog te doen. Bij faxbrief d.d. 25 februari 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit is de volmacht - getekend door de vader op 31 januari 2010 - alsmede de artikel 15-verklaring overgelegd.
De stelling van de moeder dat de Centrale Autoriteit namens de vader geen zelfstandig verzoek heeft ingediend en de artikel 15-verklaring ten aanzien van het verzoek van vader ontbreekt en dientengevolge de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ter terechtzitting van 18 februari 2010 heeft ook de behandeling van het verzoek van de vader plaatsgevonden. De later overgelegde volmacht bleek al door de vader getekend te zijn vóór de zitting, namelijk op 31 januari 2010. Voorts is de moeder in de gelegenheid gesteld om - na ontvangst van de volmacht van de vader en de artikel 15-verklaring - nog een tweede mondelinge behandeling te verzoeken, doch zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Tot slot overweegt de rechtbank dat, los van het feit dat een artikel 15-verklaring geen ontvankelijkheidsvereiste is, de in de onderhavige zaak overgelegde verklaring met betrekking tot de gezagssituatie van de grootmoeder eveneens betrekking heeft op de gezagssituatie van de vader.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Centrale Autoriteit kan worden ontvangen in het verzoek ingediend namens de vader. Wat betreft het verzoek tot afgifte van de minderjarige aan grootmoeder voor het geval de moeder de minderjarige niet naar Slowakije zou terugbrengen, neemt de rechtbank aan dat de vader zich - gelet op het feit dat hij thans gedetineerd is - schaart achter het verzoek tot afgifte aan de grootmoeder.
Inhoudelijke beoordeling
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag, wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk wordt uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats had in Slowakije.
Voorts staat tussen partijen vast dat de ouders gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben en dat de minderjarige bij beschikking van 13 mei 2008 voor vervangende persoonlijke verzorging aan de grootmoeder is toevertrouwd.
De vraag dient te worden beantwoord of de overbrenging van [D] is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader en/of de grootmoeder.
Het Districtsgerecht te Nové Zámky, Slowakije, heeft op 24 februari 2010 middels de zogenoemde artikel 15-verklaring te kennen gegeven dat de overbrenging van [D] ongeoorloofd is. Het Districtsgerecht concludeert dat beide ouders bij het uitoefenen van hun ouderlijke rechten en plichten principieel gelijkgerechtigd zijn en dat ieder van de ouders zijn kind afzonderlijk kan vertegenwoordigen in gangbare zaken en binnen de gangbare zaken afzonderlijk het bezit van het kind kan beheren en ook beslissingen kan nemen met betrekking tot opvoedingstaken. In andere dan gangbare zaken is het noodzakelijk dat de ouders tot een overeenstemming komen en mochten ze geen overeenstemming bereiken, dat dan de rechtbank zal beslissen op basis van het verzoek van één van de ouders. Het districtsgerecht is tot de conclusie gekomen dat de overbrenging van de minderjarige vanuit de Slowaakse Republiek, waar hij zijn gewone verblijf had bij de grootmoeder, onrechtmatig is, des te meer daar noch de vader noch de grootmoeder het hiermee eens waren.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de zogenaamde artikel 15-verklaring van het Districtsgerecht te Nové Zámky, Slowakije, d.d. 24 februari 2010, dat in ieder geval de vader toestemming had moeten geven voor de overbrenging. Hierbij komt naar het oordeel van de rechtbank wel de vraag aan de orde of de vader, nu hij gedetineerd is, het gezag 'daadwerkelijk' uitoefende. De rechtbank overweegt - met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2006 (LJN: AY7937) - dat van daadwerkelijke uitoefening van het gezag ook sprake kan zijn indien de met het gezag belaste persoon het kind niet feitelijk verzorgt en opvoedt, maar ervan blijk heeft gegeven zich overeenkomstig de inhoud van het bestaande gezagsrecht de belangen van het kind aan te trekken door toe te zien op de naleving van afspraken met de feitelijk verzorger omtrent diens verzorging en opvoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan voldoende gebleken. Immers, onweersproken is gebleven dat aan de vader tot aan zijn detentie de persoonlijke zorg van de minderjarige was toevertrouwd en hij zich ook nadien diens belangen heeft aangetrokken. De vader oefende dus daadwerkelijk het gezag uit.
De vader had dan ook toestemming moeten geven voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij geen overleg met de vader heeft gevoerd. Dat de vader op andere wijze toestemming heeft gegeven is gesteld noch gebleken.
In tegenstelling tot de grootmoeder, stelt de moeder zich primair op het standpunt dat de grootmoeder geen beslissingsmacht heeft over de minderjarige. Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat zij met de grootmoeder overleg over de overbrenging heeft gehad, waarbij over financiële consequenties zou zijn gesproken, hetgeen echter van de zijde van de grootmoeder gemotiveerd is weersproken.
De exacte inhoud en status van de 'vervangende verzorging' door de grootmoeder is naar het oordeel van de rechtbank ook na ontvangst van de artikel 15-verklaring niet geheel duidelijk geworden. Wat daarvan echter ook zij, het feit dat de vader toestemming had moeten geven voor de overbrenging, hetgeen niet is gebeurd, brengt naar het oordeel van de rechtbank reeds mee dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Beantwoording van de vraag of de overbrenging van de minderjarige in strijd met enig gezagsrecht van de grootmoeder is geschied, kan dan verder in het midden blijven.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van de minderjarige te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van voormelde uitzondering. Volgens de moeder is de minderjarige door de grootmoeder en de grootvader mishandeld en dreigt voortgezet geestelijk gevaar. De minderjarige zou nachtmerries hebben, huilen en in bed plassen. De moeder zou de minderjarige destijds onder bedreiging aan de verzorging van de grootmoeder hebben gelaten, zodat de grootmoeder kon beschikken over aanvullend inkomen ten behoeve van de minderjarige. Volgens de moeder zou de minderjarige echter vanaf zijn geboorte voornamelijk bij haar hebben verbleven.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van de grootmoeder - de moeder zou niet voor de minderjarige hebben kunnen zorgen vanwege drugsgebruik en financiële problemen - en het feit dat de stellingen van de moeder niet zijn onderbouwd, laat staan aangetoond, gaat de rechtbank aan het beroep van de moeder op de weigeringsgrond voorbij. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de door de Centrale Autoriteit overgelegde verklaring van de kleuterschool d.d. 20 november 2009 en de verklaring van de arts d.d. 7 juli 2009 blijkt dat de grootmoeder/-ouders veel voor de minderjarige zorgden. Dat de moeder stelt slechts ingestemd te hebben met de toevertrouwing van de minderjarige in de persoonlijke verzorging van de grootmoeder vanwege financiële motieven, doet - zo al juist - niet af aan het feit dat de moeder wél haar toestemming heeft gegeven.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden - de moeder heeft hierop overigens geen beroep gedaan -, terwijl er minder dan één jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarige een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op 28 mei 2010 en, indien de moeder niet zelf de minderjarige terugbrengt naar Slowakije, de afgifte van de minderjarige met een geldig reisdocument aan de grootmoeder op 28 mei 2010 bevelen, zodat de grootmoeder de minderjarige mee terug kan nemen naar Slowakije.
Subsidiaire verzoek moeder
De moeder heeft subsidiair verzocht te bepalen dat bij toewijzing van het verzoek tot terugkeer, de minderjarige bij wijze van voorlopige voorziening en in afwachting van de procedure in Slowakije zijn verblijf in Nederland bij zijn moeder heeft. Nu dit verzoek geen steun in de wet noch in het Verdrag vindt, zal het worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
[D], geboren op [geboortedatum ] 2004 te [geboorteplaats], Slowakije, naar Slowakije op 28 mei 2010 en beveelt, indien de moeder weigert de minderjarige terug te brengen naar Slowakije, de afgifte van de minderjarige met een geldig reisdocument aan de grootmoeder op 28 mei 2010, zodat de grootmoeder de minderjarige mee terug kan nemen naar Slowakije;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. de Lange-Tegelaar, S.J. Hoekstra-van Vliet en R. van Zeijst-Repelaer van Driel, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Pereira Horta-van Dijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2010.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet verdragen internationale ontvoering van kinderen) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.