ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2537

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/37491
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielverzoek na verlenging overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somalische asielzoeker en de Staatssecretaris van Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was eerder afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielverzoek, zoals bepaald in Verordening (EG) 343/2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen meldingsplicht had en dat de gebruikelijke procedures voor adrescontrole niet waren gevolgd door de verweerder. Dit leidde tot de conclusie dat de verlenging van de overdrachtstermijn tot achttien maanden onterecht was, aangezien de eiser zich op een bekend adres bevond en niet ondergedoken was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het besluit van de verweerder vernietigd en bepaald dat de verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de procedures rondom asielaanvragen en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/37491
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 6 oktober 2009 heeft eiser (opnieuw) een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij brief van 14 oktober 2009 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 6 november 2009. Op 2 december 2009, 22 december 2009, 22 januari 2010 en 1 februari 2010 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 26 februari 2010 de door de rechtbank bij brief van 16 februari 2010 gestelde vragen beantwoord.
Op 4 maart 2010 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het beroep is ter zitting van 5 maart 2010 behandeld, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder Awb 09/29094. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003).
2.2 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het besluit in de eerdere procedure van 9 januari 2009 heeft overwogen dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Dit besluit staat in rechte vast.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag primair aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Het door de vreemdelingenpolitie opgestelde formulier M100 lijkt eerder tot stand te zijn gekomen om voor de toekomst de overdracht aan Italië te waarborgen. Verweerder heeft daarom het claimakkoord ten onrechte met één jaar verlengd tot achttien maanden, zodat de termijn waarbinnen de overdracht aan Italië geëffectueerd dient te zijn is verstreken en Nederland verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling wordt uitgegaan van de navolgende, vaststaande feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 26 maart 2009 uitgeprocedeerd, had geen meldingsplicht en bevond zich in de opvang van de Stichting Nidos.
Verweerder heeft bij brief van 2 april 2009 de Vreemdelingenpolitie Midden en West Brabant verzocht eiser staande te houden en in bewaring te stellen in het kader van de overdracht aan Italië.
Op 9 april 2009 is eiser gevorderd om op 17 april 2009 te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie te Tilburg. Eiser heeft niet aan deze vordering voldaan. De vreemdelingenpolitie heeft geen adrescontrole gedaan.
Blijkens een telefoonnotitie van 21 april 2009 heeft een medewerker van verweerder aan een medewerker van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) meegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum illusoir is geworden, tenzij er tijdig een M100 wordt opgemaakt en dit voor de uiterste overdrachtsdatum aan Italië kenbaar wordt gemaakt.
Bij fax van 22 april 2009 heeft een medewerker van de Vreemdelingenpolitie aan verweerder meegedeeld: "deze zaak is om voor mij nog onbekende redenen niet opgepakt zoals door mij intern werd geregeld" en een op 22 april 2009 opgemaakt model M100 aan verweerder gezonden, waarin wordt vermeld dat eiser op 17 april 2009 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure.
2.6 In paragraaf A3/7.7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het volgende vermeld:
Indien de vreemdeling zich ondanks een verplichting daartoe niet houdt aan de meldplicht kan dit een aanwijzing zijn dat hij het land heeft verlaten of dat hij zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken. Indien de vreemdeling zich twee achtereenvolgende keren niet houdt aan de meldplicht dient hij gevorderd te worden om in persoon gegevens te verstrekken omtrent de onttrekking aan de meldplicht. Reageert de vreemdeling niet dan kan geconcludeerd worden dat hij Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en dient hij in de vreemdelingenadministratie te worden afgemeld. Voor asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, geldt een uitzondering op deze regel. Gezien het betrekkelijke gemak waarmee het daadwerkelijke vertrek van de betrokkene kan worden gecontroleerd door de vreemdelingenpolitie ter plaatse, dient in deze gevallen altijd een adrescontrole plaats te vinden, alvorens conclusies over het definitieve vertrek van de vreemdeling worden getrokken. Voorts vereist de omstandigheid dat deze vreemdelingen direct ten laste komen van de openbare kas en het feit dat indien een vreemdeling vertrekt, de woning kan worden betrokken door een andere vreemdeling, dat het vertrek onomstotelijk vast komt te staan.
Over het (aangenomen) vertrek van een vreemdeling worden de IND en de DT&V geïnformeerd door middel van een formulier M100.
In paragraaf A4/6.10 Vc 2000 is het volgende vermeld:
De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar dient het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland door toezending van een bericht (model M100) aan de IND en de DT&V en, indien van toepassing, aan de opvangverlenende instantie, te melden. (...). Bij toezending van het formulier Bericht van vertrek dient te worden aangegeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken. De vertrekcategorieën zijn:
(...)
Zelfstandig de woonruimte verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure
In of na de vertrektermijn van de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.
(...).
Hoewel eiser geen meldingsplicht had en voormeld beleid uit paragraaf A3/7.7.1.4 Vc 2000 derhalve niet onverkort op eiser van toepassing is, kan hieruit worden afgeleid dat verweerder, voorafgaand aan de vaststelling dat een vreemdeling zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken, gedegen onderzoek doet naar de juistheid van deze aanname en, indien de vreemdeling in een opvanglocatie verblijft (zoals eiser), een adrescontrole uitvoert. Een en ander volgt tevens uit voormeld beleid uit paragraaf A4/6.10 Vc 2000; bij een adrescontrole wordt geconstateerd dat de woonruimte definitief is verlaten.
Door, nadat eiser één maal niet heeft voldaan aan een vordering te verschijnen, geen adrescontrole uit te voeren en zonder meer, op de wijze als beschreven in rechtsoverweging 2.5, een formulier M100 op te maken heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig de gebruikelijke handelwijze, dan wel conform voormeld beleid.
2.7 Verweerder heeft aangevoerd dat bij de vraag of de termijn waarbinnen de overdracht van eiser aan Italië geëffectueerd dient te zijn terecht met één jaar is verlengd tot achttien maanden, moet worden bezien of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003.
Artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 bepaalt:
Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Indien de overdracht of de behandeling van het asielverzoek wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt.
Anders dan verweerder betoogt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onderduiken in vorenbedoelde zin indien de vreemdeling, zoals eiser, één maal geen gehoor geeft aan een vordering te verschijnen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt onderduiken in dat een vreemdeling zich schuil houdt (voor verweerder), om zo eventuele maatregelen van verweerder te ontlopen. Nu eiser zich steeds op een voor verweerder bekend adres heeft bevonden en verweerder niet middels een controle op het adres van eiser heeft geconstateerd dat eiser dit adres heeft verlaten, heeft verweerder niet kunnen concluderen dat eiser was ondergedoken. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de termijn waarbinnen de overdracht van eiser aan Italië geëffectueerd dient te zijn op grond van artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 verlengd tot achttien maanden.
Eiser heeft dan ook terecht opgemerkt dat de termijn waarbinnen verweerder hem aan Italië diende over te dragen is verstreken, zodat Nederland op grond van artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek.
2.8 Gelet op het vorenstaande dient hetgeen eiser primair ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag heeft aangevoerd te worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.2. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 4:6 Awb afgewezen. Het beroep is daarom gegrond.
2.9 Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.
2.10 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 oktober 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,=, te voldoen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter en mrs. W.J.B. Cornelissen en J.F.M.J. Bouwman, rechters, en door de voorzitter en mr. M.H.B. Boksebeld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010.
Afschrift verzonden op: 9 april 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.