ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2432

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-420176-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: medeplegen poging zware mishandeling met beroep op psychische overmacht

Op 29 maart 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met haar vader betrokken was bij een mishandeling van een slachtoffer op 24 september 2009 in Zevenhuizen. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het schoppen van het slachtoffer terwijl deze op de grond lag, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de kwalificatie van poging tot doodslag. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte onder druk stond door een maandenlange spanningsopbouw en een emotionele situatie, wat leidde tot de conclusie dat haar wilsvrijheid was aangetast. Hierdoor kwam de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekwam, wat resulteerde in ontslag van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/420176-09
(Promis)
Datum uitspraak: 29 maart 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [datum] 1993 te [plaats A],
adres: [plaats B].
1. De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 maart 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.M. Menheere, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 september 2009 te [plaats B], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
- die [slachtoffer] van achteren heeft vastgepakt en/of met een arm de hals/nek
van die [slachtoffer] stevig heeft geklemd/vastgehouden en/of
(vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] voorover naar de grond gedrukt/geduwd
en/of
- bovenop het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen/zitten en/of
- -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- meermalen met kracht op/tegen het
hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft
geslagen/gestompt en/of
- -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- met kracht meermalen op/tegen
de rug en/of de buik en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft
geschopt/getrapt (tengevolge waarvan het hoofd van die [slachtoffer] tegen
de grond aansloeg),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
zij op of omstreeks 24 september 2009 te [plaats B], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer])
- van achteren heeft vastgepakt en/of met een arm de hals/nek
van die [slachtoffer]]stevig heeft geklemd/vastgehouden en/of
(vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] voorover naar de grond gedrukt/geduwd
en/of
- bovenop het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen/zitten en/of
- -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- meermalen met kracht op/tegen het
hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft
geslagen/gestompt en/of
- -terwijl die [slachtoffer op de grond lag- met kracht meermalen op/tegen
de rug en/of de buik en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft
geschopt/getrapt (tengevolge waarvan het hoofd van die [slachtoffer] tegen
de grond aansloeg),
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. Het bewijs
3.1 De feiten
De rechtbank gaat op grond van de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 september 2009 ontving de politie een melding dat bij de [straat A] in Zevenhuizen een mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse bleek dat [slachtoffer] was geslagen en geschopt door [Y] de vader van de verdachte.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij die avond met een aantal anderen bij een speeltuintje in Zevenhuizen was. Toen hij bij één van de jongens achterop de brommer wilde stappen, werd hij van achteren vastgepakt door de vader van de verdachte. De vader van de verdachte duwde hem naar de grond en ging bovenop hem zitten en terwijl hij bovenop hem zat, werd hij door de verdachte geschopt.
De verdachte heeft verklaard dat haar vader [slachtoffer] naar de grond duwde, bovenop hem ging zitten en dat zij hem op dat moment een schop tegen zijn hoofd gaf. Zij heeft ook verklaard op dat moment schoenen te hebben gedragen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, zoals omschreven in de tenlastelegging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een poging tot doodslag in deze geen sprake is, nu weliswaar vastgesteld kan worden dat de verdachte het slachtoffer met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, maar dat niet kan komen vast te staan dat dit met kracht is gedaan, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte door met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te trappen, terwijl hij door een ander werd vastgehouden en dus niet kon ontkomen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, bijvoorbeeld als de schop niet tegen het achterhoofd, maar in het gezicht terecht zou zijn gekomen.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Voor wat betreft de poging tot doodslag heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer en bovendien niet met kracht heeft geschopt. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling heeft zij aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen, nu niet gesproken kan worden van een bewuste samenwerking. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte ineens boos werd en schopte en dat zij niet bewust over haar handelingen had nagedacht, los van het gegeven dat haar vader [slachtoffer] vast had. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat uit de jurisprudentie blijkt dat zwaar lichamelijk letsel in de meeste gevallen pas wordt aangenomen als het letsel wordt toegebracht met behulp van voorwerpen zoals boksbeugels, messen en dergelijke. Zij heeft hierbij een beroep gedaan op het arrest van het Hof Arnhem van 25 februari 2010 waarbij het schoppen en stompen tegen het hoofd van het slachtoffer is gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft zij geen verweer gevoerd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
De verdachte heeft verklaard dat zij haar vader had opgebeld toen zij zich bedreigd voelde door [slachtoffer], maar dat zij niet had verwacht dat haar vader achter [slachtoffer] aan zou gaan en hem naar de grond zou duwen.
De vader van de verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had gehad om [slachtoffer] fysiek aan te vallen, maar dat hij hem wilde confronteren met een eerder gemaakte afspraak. Op het moment dat hij kabaal hoorde en zag dat [slachtoffer] wegrende en hij dacht dat [slachtoffer] voor hem wegrende, is hij achter hem aangerend en heeft hij hem beetgepakt en op de grond gegooid
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging geen sprake is van een zo bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar vader dat gesproken kan worden van medeplegen. De reactie van de vader was voor de verdachte immers onverwacht.
Dit is anders voor wat daarna gebeurde.
De verdachte heeft [slachtoffer], op het moment dat hij op de grond lag en de vader van de verdachte bovenop hem zat, zodat hij niet weg kon komen, geschopt. De rechtbank laat hierbij overigens in het midden of dit één of meerdere schoppen betreft.
De rechtbank is ten aanzien hiervan van oordeel dat uit deze handelingen kan worden afgeleid dat er op dat moment sprake was van een zo bewuste en nauwe samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen van schoppen tegen het hoofd.
De verdachte heeft verklaard dat zij direct daarna is weggegaan.
Dit wordt ondersteund door onder meer de verklaringen van de vader en de verklaring van de getuige [Z].
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de verdachte hetgeen nadat zij is vertrokken heeft plaatsgevonden niet kan worden toegerekend. Van een bewuste en nauwe samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment geen sprake, omdat de verdachte is weggegaan zonder te weten wat er zou gebeuren en zonder daarvan op welke manier dan ook deel uit te maken.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met haar vader schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze handeling gekwalificeerd dient te worden als een poging tot doodslag. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt waaruit afgeleid kan worden dat de verdachte met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte door te handelen zoals bewezen verklaard willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [[slachtoffer]] zou komen te overlijden als gevolg van de handelingen van haar en haar vader.
De rechtbank is, anders dan door de raadsvrouw van de verdachte bepleit, van oordeel dat de verdachte door het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer], willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Aannemelijk is dat de verdachte in emotionele toestand heeft gehandeld, zodat de schop of de schoppen evengoed een meer kwetsbare plek van het hoofd, bijvoorbeeld het gezicht, zou of zouden kunnen hebben geraakt. Hiervoor is niet vereist dat vast komt te staan dat met kracht geschopt is. Voldoende is de vaststelling dat de verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. Aan dit oordeel staat niet in de weg dat door de verdachte en haar vader geen voorwerpen zoals messen en dergelijke zijn gebruikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
3.5 De bewezenverklaring
Op grond van het hierboven overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat:
zij op 24 september 2009 te Zevenhuizen, gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, - terwijl die [[slachtoffer]] op de grond lag - tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit / de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende.
Vast kan komen te staan dat er aan het feit een bewogen voorgeschiedenis vooraf is gegaan.
De verdachte heeft een paar maanden lang een relatie gehad met [slachtoffer]. Toen zij deze relatie op enig moment beëindigde heeft [slachtoffer] volgens de verklaring van de verdachte nog diezelfde avond dingen tegen haar raam gegooid waarbij hij van alles riep, heeft hij paarden van haar of haar ouders losgelaten op de weg, heeft hij haar en haar ouders telefonisch bedreigd en heeft hij haar tot twee keer toe in elkaar geslagen.
De verdachte heeft twee keer aangifte van mishandeling willen doen, maar ze is beide keren weggestuurd door de politie. Eén keer is uiteindelijk geen aangifte gedaan, omdat de vader gesproken had met [slachtoffer] en zij afspraken hadden gemaakt. Eén keer is wel aangifte gedaan en zijn er foto's gemaakt van het letsel van de verdachte, maar deze aangifte heeft tot op heden geen vervolg gekregen. Van de telefonische bedreiging is door de vader van de verdachte eveneens aangifte gedaan, maar ook deze aangifte heeft tot op heden geen vervolg gekregen.
Door dit alles is de verdachte zo bang geworden van [slachtoffer] dat zij langere tijd niet naar buiten durfde te gaan. Toen ze dat op 23 september 2009 wel weer durfde, kwam ze [slachtoffer] tegen en voelde ze zich wederom door hem bedreigd doordat hij zeer luid en voor haar dus goed hoorbaar riep dat hij mensen in elkaar zou slaan en neer zou schoppen. Op 24 september 2009 is de verdachte, tegen de zin van haar ouders die ook bang waren, wederom naar buiten gegaan en weer kwam ze [slachtoffer] tegen. Toen ze zich opnieuw erg bedreigd voelde omdat [slachtoffer] voor haar hoorbaar riep dat hij mensen dood zou maken, heeft ze haar vader gebeld. Haar vader is naar haar toe gekomen, waarna zich het hierboven omschreven feit heeft voltrokken.
De rechtbank acht deze lezing van de verdachte aannemelijk. De rechtbank baseert haar oordeel hieromtrent mede op de verklaring van [slachtoffer] waarin hij aangeeft het hek van de paarden van de familie [Y] een keer te hebben opengezet om de verdachte te dwingen naar buiten te komen om met hem te praten en het feit dat een getuige van de telefonische bedreigingen van [slachtoffer] aan het adres van de vader van de verdachte geen verklaring af wil leggen uit angst voor [slachtoffer].
Wat er verder ook zij van de specifieke gebeurtenissen voorafgaande aan het telastegelegde feit, duidelijk is dat er bij de verdachte sprake is geweest van een maandenlange spanningsopbouw en een zeer emotionele situatie. De verdachte heeft - huilend - in de boosheid en de angst die ze had opgebouwd over de lange periode, [slachtoffer] geschopt waarbij komt dat ze dit deed nadat haar vader haar hiertoe had aangespoord. Ze schrok van haar eigen reactie en is daarop geëmotioneerd naar haar moeder thuis gegaan.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande, de jeugdige leeftijd van de verdachte in aanmerking genomen, van oordeel dat de verdachte het feit heeft begaan onder een zodanige druk dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de wilsvrijheid van de verdachte was aangetast en dat redelijkerwijs niet van haar te vergen was dat zij weerstand kon bieden aan de druk van de omstandigheden.
De rechtbank is dan ook (ambtshalve) van oordeel dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en zal haar dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
5. De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.072,74 + p.m., ter terechtzitting aangevuld door zijn advocaat mr. Bakker-Havinga met het bedrag van € 2.750,00 bij wijze van voorschot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien zij de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. Beslissing.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte te dier zake niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter,
en mr. J.M. Ghrib, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2010.