ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2376

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/9785
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Sierra Leone

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2010 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.G.A.M. Halfers, had op 15 maart 2010 een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring, nadat de rechtbank eerder op 4 maart 2010 een beroep tegen de bewaring ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart en 1 april 2010 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Staatssecretaris van Justitie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er twijfels bestaan over de nationaliteit van de eiser en dat het zicht op uitzetting naar Sierra Leone binnen een redelijke termijn niet zeker is. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door geen taalanalyse te verrichten, ondanks de twijfels over de nationaliteit van de eiser. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid kon afzien van het afnemen van een taalanalyse en dat de presentatie van de eiser bij de autoriteiten van Sierra Leone niet kan worden afgewacht zonder verdere actie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de bewaring van de eiser bevolen. De rechtbank heeft ook de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.092,50. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel de kosten van rechtsbijstand toegewezen aan de eiser, die procedeerde op basis van een toevoeging.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/9785, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigden: mr. D.B. Deckers (zitting 25 maart 2010) en mr. L.M.A. Hansen (zitting 1 april 2010), beiden ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 15 maart 2010 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 4 maart 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 25 maart 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.N.R. Nasrullah, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J.C. Ingenhoes, tolk.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3. Bij faxberichten van 29 en 31 maart 2010 heeft verweerder nadere inlichtingen gegeven.
1.4. De zaak is op 1 april 2010 verder behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen K.S. Hathie-Akkal, tolk.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Het is onzeker wanneer hij kan worden gepresenteerd bij de autoriteiten van Sierra Leone, die sinds 1 januari 2009 geen enkele laissez-passer (hierna: lp) meer hebben verstrekt. Het is volstrekt onduidelijk waarop verweerder de verwachting baseert dat eiser naar verwachting uiterlijk in juni 2010 kan worden gepresenteerd. Verweerder handelt onvoldoende voortvarend door ondanks de door hem gestelde twijfel aan de nationaliteit van eiser geen taalanalyse te verrichten en uitsluitend te wachten op de presentatie van eiser.
2.3. Verweerder brengt naar voren dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Eiser kan naar verwachting uiterlijk in juni 2010 worden gepresenteerd bij de autoriteiten van Sierra Leone, die sinds 1 januari 2009 ongeveer zeventig nationaliteitsverklaringen hebben verstrekt. De autoriteiten van Sierra Leone verstrekken uitsluitend een lp aan vreemdelingen die uitdrukkelijk verklaren dat zij vrijwillig naar Sierra Leone willen terugkeren. Verweerder weet niet hoeveel van genoemde zeventig vreemdelingen een dergelijke verklaring hebben afgelegd, waarschijnlijk niet één. In dit kader wijst verweerder erop dat de autoriteiten van Sierra Leone in 2009 ongeveer twintig lp's hebben verstrekt ten behoeve van vreemdelingen die te kennen hebben gegeven vrijwillig naar dat land te willen terugkeren met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM). Verweerder ziet geen reden om aan te nemen dat de autoriteiten van Sierra Leone niet bereid zijn op verzoek van verweerder een lp te verstrekken aan een vreemdeling die verklaart dat hij vrijwillig wil terugkeren naar Sierra Leone. Verweerder wijst er voorts op dat twijfel bestaat aan de door eiser gestelde nationaliteit, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat zicht op uitzetting van eiser ontbreekt als de rechtbank zou oordelen dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone ontbreekt. Verweerder handelt niet onvoldoende voortvarend door geen taalanalyse te verrichten. Eiser stelt dat hij afkomstig is uit Sierra Leone en hij blijft tot op heden bij deze stelling, zodat het alleszins in de rede ligt om eiser eerst te presenteren bij de autoriteiten van Sierra Leone. Op eiser rust een vertrekplicht, in welk kader van hem mag worden verwacht de waarheid te spreken over zijn nationaliteit. Als eiser dit niet doet en later blijkt dat hij niet afkomstig is uit Sierra Leone, komt dat voor zijn rekening en risico.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. Allereerst zal de rechtbank het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn beoordelen.
Eiser wijst er terecht op dat niet inzichtelijk is waarop verweerder de verwachting baseert dat hij uiterlijk in juni 2010 gepresenteerd kan worden bij de autoriteiten van Sierra Leone, maar verweerder stelt daar terecht tegenover dat verweerder in dit opzicht afhankelijk is van de autoriteiten van Sierra Leone, die bijvoorbeeld nog niet duidelijk hebben gemaakt of in april 2010 vreemdelingen gepresenteerd kunnen worden. Wel hebben op 30 maart 2010 presentaties plaatsgevonden en zijn er afspraken gemaakt voor presentaties op 7 mei 2010. Er vinden derhalve presentaties plaats en die presentaties hebben sinds 1 januari 2009 geleid tot de afgifte van ongeveer zeventig nationaliteitsverklaringen. Vervolgens rijst de vraag waarom geen van deze nationaliteitsverklaringen is gevolgd door de afgifte van een lp. Verweerder veronderstelt dat geen van deze vreemdelingen een verklaring over vrijwillige terugkeer heeft willen afleggen, maar meer dan een veronderstelling is dit niet: verweerder heeft verklaard niet te weten hoeveel van genoemde zeventig vreemdelingen hebben verklaard vrijwillig te willen terugkeren. Dat wel lp's worden verstrekt ten behoeve van terugkeer met behulp van de IOM, laat de mogelijkheid open dat de autoriteiten van Sierra Leone om hen moverende redenen geen lp's verstrekken als verweerder die aanvraagt, ook al verklaart de vreemdeling dat hij vrijwillig wil terugkeren. De rechtbank concludeert dat de nodige onduidelijkheid is blijven bestaan over het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone en dat de kans op een dergelijke uitzetting in ieder geval niet groot is.
Verweerder wijst er terecht op dat de nationaliteit van eiser niet vaststaat en dat er redenen zijn om te twijfelen aan de door eiser gestelde nationaliteit. Zo heeft de tolk tijdens het gehoor ter gelegenheid van de ophouding verklaard dat eiser niet sprak in de door hem opgegeven taal en heeft eiser tijdens de gehoren van 16 en 18 december 2009 desgevraagd weinig concrete informatie over Sierra Leone verstrekt. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat, als zicht op uitzetting van eiser naar Sierra Leone binnen een redelijke termijn zou ontbreken, dit gelet op de twijfel over zijn nationaliteit nog niet betekent dat eiser niet naar een ander land uitgezet zou kunnen worden.
De beroepsgrond dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt, slaagt dan ook niet.
2.4.2. De beroepsgrond dat verweerder in de ter toetsing voorliggende periode onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, slaagt. Gelet op het vorenstaande is het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone zeer twijfelachtig en twijfelt verweerder bovendien terecht aan de door eiser opgegeven nationaliteit. Onder deze omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is het van belang dat verweerder het onderzoek naar mogelijke alternatieven voor uitzetting naar Sierra Leone met voldoende voortvarendheid ter hand neemt. Een voor de hand liggend middel daartoe is het verrichten van een taalanalyse. De rechtbank kan verweerder in de regel volgen in zijn standpunt dat, als een vreemdeling verklaart uit een bepaald land afkomstig te zijn, verweerder ervoor mag kiezen om de vreemdeling eerst bij dat land te presenteren. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank een uitzondering op deze regel op zijn plaats, omdat het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone als gezegd zeer twijfelachtig is en verweerder zelf - terecht - benadrukt dat er redenen zijn om te twijfelen aan de door eiser gestelde nationaliteit. Hoezeer verweerder ook terecht benadrukt dat het aan eiser is om naar waarheid te verklaren over zijn nationaliteit en deze verklaring zo mogelijk met stukken te staven, verweerder heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om met voldoende voortvarendheid de handelingen te verrichten die nodig zijn om tot uitzetting van eiser te komen. In dit geval heeft verweerder, gelet op de twijfel over zowel het zicht op uitzetting naar Sierra Leone als de door eiser gestelde nationaliteit, naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid kunnen afzien van het afnemen van een taalanalyse. Door deze niet af te nemen en de presentatie van eiser bij Sierra Leone te blijven afwachten, handelt verweerder onvoldoende voortvarend.
2.5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de bewaring van eiser eerder opgeheven had moeten worden. De conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld is gebaseerd op een bijzondere samenloop van omstandigheden en de verklaring ter zitting van 1 april 2010 dat verweerder de presentatie bij de autoriteiten van Sierra Leone afwacht, terwijl ter zitting van 25 maart 2010 nog is meegedeeld dat verweerder overwoog een taalanalyse bij eiser af te nemen. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 25 maart 2010 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 1 april 2010, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend.