Afdeling 1, meervoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente], eiseres,
gemachtigde mr. [B], advocaat te [plaats 2],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder eiseres met ingang van 16 maart 2009 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (hierna: WW) geweigerd.
Bij besluit van 19 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 september 2009 beroep ingesteld. De gronden zijn bij brief van 24 november 2009 ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiseres bij brief van 8 maart 2010 nadere stukken in het geding gebracht.
De zaak is op 11 maart 2010 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [C], kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D].
Blijkens de stukken is eiseres met ingang van 5 juni 2001 in dienst getreden bij de [bank] (Holland) N.V in de functie van administratief medewerker. Op 20 juli 2007 is eiseres wegens psychische klachten volledig uitgevallen voor haar werk. Op 5 december 2007 heeft de arbeidsdeskundige van [E] een arbeidskundig re-integratie onderzoek verricht. Op 28 december 2007 heeft de bedrijfsarts van [E] een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Uit deze stukken volgt dat eiseres niet (meer) geschikt is voor het eigen werk. Bij de werkgever is geen ander passend werk voor eiseres aanwezig, maar eiseres is wel geschikt geacht voor passende arbeid op de arbeidsmarkt.
Hiertoe zijn via tussenkomst van [E] twee mogelijkheden aan eiseres aangeboden, waaronder de mogelijkheid dat zij op basis van een jaarcontract in dienst zou treden bij het bureau [F] BV (later genaamd [...] BV, hierna aangeduid als [F]). [F] zal eiseres bij- of omscholen en begeleiden en bemiddelen naar een andere passende functie op de arbeidsmarkt. De kosten hiervan zijn 1 jaarsalaris, die aan [F] worden betaald door de bank.
Eiseres heeft gekozen voor deze optie. Hierop is op 3 maart 2008 een driepartijenovereenkomst gesloten tussen de bank, [F] en eiseres. Op 12 maart 2008 is tussen eiseres en [F] een overeenkomst getiteld "Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd" gesloten voor de duur van één jaar met ingang van 15 maart 2008. Deze overeenkomst is op 15 maart 2009 van rechtswege geëindigd, vanaf welk moment verzoekster een WW-uitkering aanvraagt.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen werknemer is in de zin van de WW, omdat het dienstverband bij [F] geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Eiseres is daarom, gelet op artikel 3 van de WW geen werknemer en daarom niet verzekerd voor de WW. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de arbeidsovereenkomst met [F] is gesloten in het kader van externe re-integratie, waarbij de werkgever een inspanningsplicht heeft om eiseres te begeleiden naar een dienstverband bij een nieuwe werkgever. Eiseres heeft als plicht dat zij ook zelfstandig naar betaald werk zal solliciteren. Doel van de overeenkomst met [F] is dus een afgekaderde en beschermde omgeving te creëren voor eiseres om door middel van intensief contact en via een maatwerktraject terug te komen op de arbeidsmarkt. De door eiseres verrichte activiteiten hebben blijkens de brief van [F] van 17 april 2009 bestaan uit solliciteren, het verrichten van licht administratief werk op een stageplaats en scholing. Deze activiteiten zijn verricht in het kader van het re-integratiedoel. Er is, zo meent verweerder, dus geen sprake van productieve arbeid, zodat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat de overeenkomst die is gesloten met [F] dient te worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Eiseres diende zich te houden aan aanwijzingen en instructies en er was sprake van ondergeschiktheid, zodat een gezagsverhouding aanwezig was. Er was sprake van een verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten en er was een verplichting voor [F] om loon aan eiseres te betalen. De eis die verweerder stelt dat het moet gaan om productieve arbeid is onjuist. Door omstandigheden die in de risicosfeer van [F] lagen, is uiteindelijk geen arbeid beschikbaar gesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW is - voor zover hier van belang - werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge artikel 7:610, eerste lid, van het BW is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het BW. Wil daarvan sprake zijn dan moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. de verplichting van de werknemer gedurende zekere tijd arbeid te verrichten ten dienste van de werkgever (de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting);
2. de verplichting van de werkgever loon te betalen (de loonbetalingsverplichting);
3. de werknemer moet in dienst zijn van de werkgever; hij moet aan hem ondergeschikt zijn (de aanwezigheid van een gezagsverhouding).
In het onderhavige geval is tussen partijen met name in geschil of sprake is van arbeid als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het BW. Of daarvan sprake is moet volgens vaste rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden van het geval. Voor de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst gekwalificeerd kan worden komt niet alleen betekenis toe aan de benaming die partijen hebben gegeven aan hun overeenkomst, maar ook aan hetgeen hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) dient het bij het begrip arbeid te gaan om het verrichten van productieve arbeid in de economische zin van het woord, waarbij relevant is of sprake is van een prestatie jegens de wederpartij waarbij deze baat heeft. Een overeenkomst die primair is aangegaan met de bedoeling om activiteiten te verrichten, gericht op het uitbreiden van eigen kennis, vaardigheden en ervaring kan niet als arbeidsovereenkomst worden beschouwd. Verwezen wordt naar de arresten van de HR van 29 oktober 1982 (LJN: AC0442), 14 november 1997 (LJN: ZC2495 en 14 april 2006 (LJN: AU9722) en naar de uitspraken van de CRvB van 23 februari 2005 (LJN: AS8381) en 25 september 2007 (LJN: BB5262).
Allereerst dient dus de vraag beantwoord te worden wat eiseres en [F] bij het sluiten van de overeenkomst van 12 maart 2008 voor ogen heeft gestaan. Gelet op de voorgeschiedenis, de driepartijenovereenkomst die daaraan ten grondslag heeft gelegen en de bewoordingen zoals gebruikt in de beide overeenkomsten - zoals hierboven omschreven - kan niet anders worden geoordeeld dan dat het de primaire bedoeling van partijen was om eiseres te begeleiden naar voor haar passend werk.
Daartoe is relevant dat eiseres arbeidsongeschikt was geworden voor de laatstelijk door haar uitgeoefende functie bij de bank die voor haar geen passend ander werk had. In de driepartijenovereenkomst die naar aanleiding daarvan op 3 maart 2008 is gesloten is onder meer het volgende opgenomen: "zijn kansen op de arbeidsmarkt optimaal te benutten middels professionele coaching (...)" en "Betrokken partijen zullen middels het sluiten van deze overeenkomst zich maximaal inspannen om de resterende arbeidscapaciteit van werknemer te benutten. Deze inspanning bestaat voor werkgever uit het aanbieden van het [E] Pakket aan werknemer, alsmede rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband. Voor werknemer betekent deze inspanning dat hij meewerkt aan de begeleiding, welke hij gedurende zijn dienstverband binnen [E] van deze nieuwe werkgever aangeboden krijgt en openstaat en loyaal meewerkt aan de onderdelen van die begeleiding, welke gericht is op uitplaatsing naar een nieuwe (definitieve) werkplek, welke zoveel mogelijk past bij zijn resterende arbeidscapaciteit. Voor de nieuwe werkgever betekent deze inspanning dat hij alle diagnostische, hulp- en begeleidingsmiddelen, indien gewenst en nodig, inzet om het tussen partijen gestelde doel, benutting van de arbeidscapaciteit te benutten.
In de overeenkomst getiteld "Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd" die op 12 maart 2008 is gesloten tussen eiseres en [F] is het volgende opgenomen: "Werknemer in het kader van externe reïntegratie een dienstverband met werkgever aangaat; (...) Werkgever zich zal inspannen om werknemer te begeleiden naar een dienstverband bij een nieuwe werkgever; Werknemer de verplichting heeft ook zelfstandig naar betaald werk te solliciteren; Werkgever de werknemer met raad en daad blijft bijstaan bij het zoeken en vinden van betaald werk gedurende zijn dienstverband met werkgever. In dit verband draagt werkgever zorg voor intensieve dagelijkse begeleiding en coaching van werknemer door een vaste consulent. Werkgever zich zal inspannen om werknemer te ondersteunen bij het verkrijgen van aanvullende vaardigheden om zodoende een kansrijkere positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen."
Gelet hierop kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de bedoeling die partijen bij het aangaan van de overeenkomst hadden was om door middel van begeleiding en coaching te trachten passend werk voor eiseres te vinden. Dit wordt ook bevestigd door de brief van [F] van 17 april 2009 waarin als doel van [E] is omschreven het creëren van een afgekaderde en beschermde omgeving voor mensen die nèt wat meer begeleiding nodig hebben om terug te komen op de arbeidsmarkt.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden op welke wijze uitvoering is gegeven aan deze overeenkomst. Daartoe is relevant dat in de reeds genoemde brief van [F] van 17 april 2009 onder meer het volgende is opgenomen: "Allereerst is het cv in samenwerking met mevrouw [A] aangeboden aan diverse werving & selectiebureaus (...). De reactie op deze actie hadden als resultaat dat mevrouw [A] aangaf het resultaat als stressvol te ervaren (...), waardoor deze koers werd verlaten. Vervolgens is voor haar bij onze zusterorganisatie (...) een stageplaats gecreëerd in licht administratief werk. Doel van deze functie was om op een rustige wijze het arbeidsritme op te bouwen en te werken aan haar zelfvertrouwen en draagkracht. De werkzaamheden werden door mevrouw [A] niet als prettig ervaren. (...) Na een 3-maandelijkse computeropleiding bij [G] training te Amsterdam, basic Windows Office, met goed gevolg afgelegd in de vorm van een certificaat en zijn haar computervaardigheden constructief verbeterd. (...) Na deze verhuizing is zij gestart, op haar verzoek, met een stage / leren opleidingstraject richting administratief medewerkster bij het [I] te Gouda. De eerste modules heeft zij inmiddels succesvol afgerond. Deze opleiding is tweejarig, waarvan het eerste jaar is betaald door [E]. (...) Vlak voor afloop van het jaardienstverband is mevrouw [A] ook nog aangespoord om een duaal traject in te gaan met een psycholoog teneinde haar psychische weerbaarheid verder te vergroten."
Desgevraagd ter zitting heeft eiseres in aanvulling hierop verklaard dat zij ongeveer een maand daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht via de stageplaats en dat de overige werkzaamheden bestonden uit het regelmatig solliciteren en het volgen van trainingen en cursussen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop feitelijk aan de overeenkomst uitvoering is gegeven heeft bestaan uit het verrichten van activiteiten, gericht op het uitbreiden van de eigen kennis, vaardigheden en ervaring van eiseres.
In navolging van zowel de Hoge Raad als de CRvB heeft verweerder op basis van voornoemde feiten en omstandigheden terecht geconcludeerd dat geen sprake is van arbeid in de zin van artikel 7:610, eerste lid, van het BW, omdat geen sprake is van het verrichten van productieve arbeid in de economische zin van het woord. Het betreft een overeenkomst die niet alleen primair is aangegaan met de bedoeling om activiteiten te verrichten, gericht op het uitbreiden van eigen kennis, vaardigheden en ervaring, maar die ook een zodanige feitelijke invulling heeft gekregen. Om deze reden kan eiseres niet als werknemer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de WW worden beschouwd en kan de overeenkomst van
12 maart 2008 niet als privaatrechtelijke dienstbetrekking worden beschouwd. Dat deze overeenkomst door partijen als arbeidsovereenkomst is betiteld doet daaraan niet af. Terecht heeft verweerder daarom aan eiseres uitkering ingevolge de WW onthouden.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. van Dort, mr. D. Aarts en mr. G.F. van der Linden-Burgers,
in tegenwoordigheid van de griffier F.P. Krijnen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.