ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1744

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279686 / HA RK 09-449
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig getuigenverhoor in zaak Chipshol

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 april 2010 een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in de zaak Chipshol toegewezen. Chipshol, vertegenwoordigd door verzoekers, heeft verzocht om vijf (ex-)rechters en twee advocaten te horen. Dit verzoek is gedaan omdat Chipshol vermoedt dat een ex-rechter zich heeft laten leiden door de belangen van de wederpartij in civiele rechtszaken die betrekking hadden op de zeggenschap over gronden rond Schiphol. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verhoor van de gevraagde getuigen is toegestaan, omdat het voorlopig getuigenverhoor bedoeld is om partijen meer duidelijkheid te verschaffen over relevante feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing in een geschil. De rechtbank concludeerde dat niet op voorhand uitgesloten kan worden dat de vordering van Chipshol tegen de Staat kans van slagen heeft en dat niet vaststaat dat de vordering is verjaard.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 15 december 2009 werd ingediend. De rechtbank heeft het verzoek doorgestuurd naar de rechtbank Utrecht als nevenzittingsplaats. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2010 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de verzoekers en hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een langdurige strijd is geweest tussen de familie [familie] en de minderheidsaandeelhouders over de zeggenschap in Chipshol Forward, wat heeft geleid tot verschillende procedures bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vordering van verzoekers tegen de Staat niet op voorhand kansloos is. De rechtbank benoemde mr. J.M. Eelkema tot rechter-commissaris voor het verhoor van de getuigen en bepaalde dat er een regiezitting zal plaatsvinden om de verdere procedure te bespreken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 april 2010.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenvestigingsplaats Utrecht
sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 279686 / HA RK 09-449
Beschikking van 21 april 2010
in de zaak van
1. [verzoeker sub 1],
wonende te Zwitserland,
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. LANDVISION,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIPSHOL HOLDING B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIPSHOL 2000 B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
verzoekers,
advocaat: mr. M.Ch. Kaaks,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Raad voor de Rechtspraak)
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder,
hierna: de Staat,
advocaat: mr. G.J.H. Houtzagers.
1. Verloop van de procedure
1.1. Verzoekers hebben op 15 december 2009 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ’s-Gravenhage dat ertoe strekt dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het verzoek ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Utrecht als nevenzittingsplaats.
1.2. Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 8 maart 2010, waarbij aan verweerder een afschrift van het verzoekschrift is toegezonden.
1.3. Nadien hebben verzoekers op 19 februari 2010 nadere stukken ingediend.
1.4. Op 2 maart 2010 heeft de Staat een verweerschrift ingediend.
1.5. Ter zitting zijn verschenen:
- de heer drs [verzoeker sub 2], verzoeker sub 2 en directeur Chipshol Holding B.V. en Chipshol 2000 B.V.,
- de heer [X], jurist bij Chipshol Holding B.V.,
- mr. M.Ch. Kaaks, advocaat voornoemd,
- de heer [Y], juridisch adviseur bij de Raad voor de Rechtspraak,
- mr. G.J.H. Houtzagers, advocaat voornoemd.
1.6. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Vaststaande feiten
2.1. Eind jaren 1980 is de besloten vennootschap Chipshol Forward N.V. (hierna: Chipshol Forward) opgericht als gebiedsontwikkelingsmaatschappij voor gronden die de onderneming(en) geleid door (onder meer) de heren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] had(den) verworven rond de luchthaven Schiphol. Chipshol Forward werkte samen met twee zogenoemde grondbanken, Chipshol Holding B.V. (hierna: Chipshol Holding) en N.V. Landinvest (hierna: Landinvest), waarin de eigendom van – of de eigendomsopties op – de gronden was ondergebracht. Grootaandeelhouder in Chipshol Holding en Chipshol Forward was de familie [familie]. Minderheidsaandeelhouders waren [A] en [B] (hierna: [minderheidsaandeelhouders c.s.]), die op hun beurt grootaandeelhouders waren in Landinvest.
2.2. Vanaf eind 1992 is tussen de familie [familie] en [minderheidsaandeelhouders c.s.] een strijd ontstaan om de zeggenschap in Chipshol Forward en daarmee om de zeggenschap over de gronden. De strijd mondde uit in procedures bij de rechtbank ’s-Gravenhage.
2.3. Op 8 december 1994 zijn in één of meer van die procedures pleidooien gehouden voor de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage. De meervoudige kamer werd voorgezeten door mr. [C]. De behandeling van de zaken is vervolgens aangehouden. Nadien is er nog een comparitie van partijen gehouden op 26 maart 1996 waarna de zaken opnieuw zijn aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om een minnelijke regeling te treffen.
2.4. Op 3 mei 1996 is een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak (met rolnummer 96/552) van Chipshol Forward en Landinvest tegen Chipshol Holding, B.V. Landvision, [verzoeker sub 1], B.V. Pentalaria, [verzoeker sub 2] en Unihome B.V. Het vonnis is gewezen door mr. [C]. In dat vonnis zijn de vorderingen van Chipshol Forward – toen in handen van [minderheidsaandeelhouders c.s.] – en Landinvest toegewezen. Gevolg daarvan was dat [minderheidsaandeelhouders c.s.] zijn plannen tot verkoop van de gronden rond de luchthaven Schiphol door Chipshol Forward aan derden kon realiseren en de gronden zijn vervolgens ook verkocht.
2.5. Volgend op het kort geding vonnis van 3 mei 1996 entameerden [minderheidsaandeelhouders c.s.] een bodemprocedure in deze zaak bij de rechtbank ’s-Gravenhage. Mr. [C] zou ook in deze zaak optreden als voorzitter van de meervoudige kamer, maar heeft zich teruggetrokken.
2.6. Op 30 maart 1999 werd het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage in de bodemprocedure vernietigd door het hof ’s-Gravenhage. Het hof vernietigde bij arrest van 22 februari 2000 ook het kort geding vonnis van 3 mei 1996 en wees de vorderingen van [minderheidsaandeelhouders c.s.] alsnog af.
2.7. In juni 2000 is met [minderheidsaandeelhouders c.s.] een schikking getroffen die onder meer inhield dat Chipshol Forward werd gesplitst. Uit de splitsing kwamen twee nieuwe rechtspersonen voort: Chipshol 2000 B.V. en Forward Businesspark 2000 N.V.
3. Verzoek
3.1. Verzoekers vermoeden dat mr. [C] partijdig is geweest en zich bij de behandeling van de zaken en de zaakstoedeling heeft laten leiden door de belangen van [minderheidsaandeelhouders c.s.] Zij hebben het optreden van mr. [C] destijds als zeer vijandig en vooringenomen ervaren en daarover is destijds ook gecorrespondeerd met de president van de rechtbank. In het feit dat mr. [C] voorafgaand aan de pleidooien van 8 december 1994 telefonisch contact heeft gehad met de wederpartij – zoals duidelijk is geworden door het arrest van het hof ’s-Gravenhage van 23 juni 2009 – en ook in de wijze waarop hij tijdens die recente procedure handelde, zien zij thans steun voor hun vermoeden dat mr. [C] hen destijds welbewust heeft benadeeld. Ook een anonieme brief die zij in februari 2007 ontvingen steunt hen in dat vermoeden. In de brief staat onder meer het volgende:
[C] en [D] (nu directeur NMA) waren ongeveer 20 jaar geleden beiden collega’s bij de rechtbank Haarlem, te weten in de functie van rechter. Beiden –collega’s dus en inmiddels ook bevriend geraakt – hebben gesolliciteerd bij de rechtbank Den Haag en zijn daar “vlak” na elkaar tot vice-president benoemd.
Dikke vrienden van [D] zijn de broers [familie], daar deed [D] – die talloze nevenfuncties had – ook zaken mee.
Toen de heren [familie] met de zaak, waarover uw artikel gaat, in de problemen geraakten hebben zij daarvoor [D] benaderd. Zij hebben hem om een oplossing van dit conflict gevraagd. Omdat [D] deze zaak zelf vanwege belangenverstrengeling en vriendschap met de heren [familie] niet kon doen, heeft hij zijn collega en vriendje [C] gevraagd deze zaak als rechter te behandelen en zo is het ook gegaan. Geen haan die daar naar zou kraaien en zo kon er ook nog invloed worden uitgeoefend.
3.2. Verzoekers willen door het getuigenverhoor onderzoek doen naar de in de brief beschreven belangenverstrengeling en de gang van zaken bij de zaakstoedeling. Zij willen onderzoeken in hoeverre bij de zaakstoedeling en behandeling van de zaken rekening is gehouden met de belangen van [minderheidsaandeelhouders c.s.] en – zo ja – of mr. [C] daarin alleen handelde of handelde tezamen met of op gezag van andere rechters. Verzoekers wensen daartoe vast te stellen welk contact er is geweest tussen mr. [C] enerzijds en (rechtsvoorgangers van) Forward Business Parcs 2000 N.V., [minderheidsaandeelhouders c.s.] en haar vertegenwoordigers (waaronder mr. [E]) anderzijds, in de periode van 1994 tot heden.
Tijdens de behandeling van het verzoekschrift hebben verzoekers benadrukt dat het hen niet alleen gaat om de inhoud van het kort geding vonnis van mei 1996, maar om het optreden van mr. [C] meer in het algemeen. Dat optreden is volgens verzoekers als zodanig onrechtmatig en zij houden de Staat aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
4. Verweer
4.1. De Staat heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek omdat op voorhand duidelijk is dat een eventuele vordering van verzoekers op de Staat geen kans van slagen heeft, zodat zij ook geen belang hebben bij het verzochte verhoor. Hij heeft daartoe aangevoerd dat vorderingen die zien op schade die het gevolg is van het kort geding vonnis van 3 mei 1996 verjaard zijn en overigens afstuiten op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat er immers aan in de weg staat dat de juistheid van een rechterlijke beslissing of de zorgvuldigheid waarmee die beslissing is voorbereid, tot onderwerp van een nieuw geding wordt gemaakt door een procedure uit onrechtmatige daad (onrechtmatige rechtspraak) te entameren.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1. De rechtbank stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor bedoeld is om een partij de mogelijkheid te bieden om meer duidelijkheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op voorhand uitgesloten worden dat een vordering van verzoekers jegens de Staat kans van slagen heeft. Daarbij is met name van belang dat – blijkens de nadere toelichting van verzoekers – een eventuele vordering niet zozeer ziet op de inhoud van het vonnis van 3 mei 1996 en de schade die het gevolg is van de tenuitvoerlegging van dat vonnis, maar op het vermeend onrechtmatige optreden van mr. [C] in de verschillende procedures tussen verzoekers en [minderheidsaandeelhouders c.s.] in de jaren ‘90, waardoor sprake zou zijn van een (zelfstandige) normschending. Voorts geldt dat niet op voorhand duidelijk is dat een dergelijke vordering jegens de Staat is verjaard. Daarvoor zal immers duidelijk moeten zijn wanneer elk van verzoekers op de hoogte is geraakt van het vermeend onrechtmatige handelen en daaruit voortvloeiende schade en daarbij kan noch de datum van de pleidooien in 1994, noch de uitspraakdatum van het vonnis van 3 mei 1996 zonder meer als begindatum gelden. Een en ander is niet zodanig uitgekristalliseerd dat reeds nu duidelijk is dat verzoekers de verjaringstermijn hebben laten verlopen. Dat betekent dat het verweer van de Staat geen doel treft.
5.3. Nu overigens niet geoordeeld kan worden dat sprake is van strijd met een goede procesorde danwel dat de bevoegdheid wordt misbruikt of een ander zwaarwichtig belang aan toewijzing in de weg staat, zal het verzoek worden toegewezen.
5.4. Het verzochte getuigenverhoor zal – zoals ook ter zitting door verzoekers toegelicht – met name gericht zijn op hetgeen is voorgevallen tot aan het vonnis van 3 mei 1996 en het gaat dan om de volgende punten:
- of mr. [D] bevriend was en/of zaken deed met de gebroeders [familie], met wie de heren [familie] in een conflict verwikkeld zijn geraakt;
- of mr. [D] en mr. [C] onderling over de zaken tussen verzoekers en [familie] hebben gesproken en – zo ja – wat er is besproken;
- door wie en op welke gronden is beslist dat mr. [C] zaken van verzoekers en [minderheidsaandeelhouders c.s.] zou behandelen en welk contact er is geweest tussen mr. [C] en de wederpartij van verzoekers in die procedures.
Latere contacten tussen mr. [C] en [minderheidsaandeelhouders c.s.] of de advocaten van [minderheidsaandeelhouders c.s.] kunnen hooguit nader licht werpen op hetgeen is voorgevallen in de periode dat mr. [C] betrokken was bij de zaken van verzoekers en zullen alleen in zoverre aan de orde komen.
5.5. Voorafgaand aan de getuigenverhoren zal allereerst een regiezitting worden gehouden. Tijdens deze zitting zal de rechter-commissaris met partijen in ieder geval bespreken of voorafgaand aan de verhoren een vragenlijst voor elke getuige kan worden aangeleverd waarmee de rechter-commissaris zich kan voorbereiden, of in ieder geval een lijst met onderwerpen die aan de orde zullen komen, voorts hoeveel tijd naar verwachting met de verhoren gemoeid zal zijn en de planning van de (data van de) verhoren.
Desgewenst hoeven partijen niet zelf op deze zitting te verschijnen. De aanwezigheid van hun advocaten is voldoende.
5.6. Nu de advocaat van verweerder van de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking zal ontvangen, is verzoekster niet gehouden verweerder op de voet van artikel 188 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een afschrift van deze beschikking te zenden.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst het verzoek toe met inachtneming van het voorgaande,
6.2. benoemt tot rechter-comissaris mr. J.M. Eelkema, die tot het verhoor van de getuigen zal overgaan in het gerechtsgebouw te Utrecht op een door haar in overleg met partijen nader te bepalen datum,
6.3. bepaalt dat (voorafgaand aan de verhoren) een regiezitting zal plaatsvinden als hiervoor beschreven onder 5.5. op vrijdag 28 mei 2010 te 9.00 uur in het gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1 en roept partijen op dan te verschijnen,
6.4. bepaalt dat de partij die op dit tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan de secretaresse van voornoemde rechter-commissaris (mevrouw H. Alberts, kamer A2-16) om een nadere dagbepaling dient te vragen, zulks onder opgave van verhinderdata van beide partijen, en bepaalt dat uitstelverzoeken wegens verhindering van partijen of hun raadslieden, die niet overeenkomstig het voorgaande zijn gedaan, zullen worden afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.?