Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], van (gestelde) Ghanese nationaliteit,
gemachtigde: mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 4 februari 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij uitspraak van 17 februari 2010 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 19 maart 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 1 april 2010. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser heeft op 16 februari 2010 een aanvraag gedaan voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Er had op dat moment dan ook een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 moeten plaatsvinden. Voorts is er sprake van een schending van het bepaalde in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, nu er niet binnen vier weken op de aanvraag is beslist maar eiser wel in bewaring is gehouden.
Eiser heeft als partner van een unieburger rechtmatig verblijf in Nederland. Er bestaat dan ook geen zicht op uitzetting. Voorts is het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn komen te ontvallen nu eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzende beschikking op zijn verzoek van 16 februari 2010, waardoor de rechtsgevolgen van dit besluit worden opgeschort.
Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring die op 4 februari 2010 is opgelegd, is opgeheven, terwijl aan eiser op 18 maart 2010 wel een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd. Hierdoor heeft verweerder niet aan de op hem rustende inlichtingenplicht voldaan. Eiser betwist de gronden van de maatregel van bewaring die op 18 maart 2010 is opgelegd. Eiser heeft zich wel gemeld bij de korpschef door middel van zijn aanvraag van 16 februari 2010. Voor eiser geldt voorts geen vertrektermijn omdat hij rechtmatig verblijf heeft, heeft eiser wel tegoed op zijn bankrekening zodat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, terwijl niet door verweerder is aangetoond dat dit niet het geval is en blijkt uit de Gemeentelijke Basisadministratie dat eiser wel een vaste woon- en verblijfplaats heeft, hetgeen wordt ondersteund door verklaringen die zijn overgelegd. Het opleggen van een nieuwe maatregel direct na het opheffen van een eerdere is voorts onrechtmatig.
Verweerder heeft, tot slot, onvoldoende voortvarend gehandeld, nu hetgeen hij heeft ondernomen slechts was gericht op de uitzetting van eiser en niet tevens op eisers aanvraag van een document waaruit eisers rechtmatig verblijf als partner van een unieburger blijkt. Verweerder heeft dan ook nagelaten om effectief voortvarend te handelen.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Op 18 maart 2010 is de afwijzende beschikking op de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 aan eiser overhandigd. De werking van dit besluit wordt blijkens het bepaalde in artikel 73, vierde lid, van de Vw 2000 niet door het hiertegen gemaakte bezwaar opgeschort. Er was geen noodzaak om tot een categoriewijziging over te gaan, omdat eiser geen aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vw 2000 heeft gedaan. Gelet hierop is de termijn als genoemd in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 evenmin van toepassing.
De op 18 maart 2010 opgelegde maatregel is een voortzetting van de op 4 februari 2010 opgelegde maatregel onder dezelfde categorie. De aan de maatregel van 18 maart 2010 ten grondslag gelegde gronden zijn terecht aan eiser tegengeworpen. De door eiser overgelegde bankafschriften zijn maar een momentopname zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ook is niet gebleken dat eiser over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt, heeft hij zich niet gemeld bij de korpschef en heeft hij zich niet gehouden aan zijn vertrektermijn.
Verweerder heeft tot slot voldoende voortvarend gehandeld nu er een aanvraag voor een laissez passer bij de autoriteiten van Ghana is gedaan. Er is geen reden om aan te nemen dat deze niet zal worden verstrekt, zodat er ook zicht op uitzetting bestaat.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
4.1. Niet is in geschil dat eiser op 16 februari 2010 een verzoek heeft ingediend tot afgifte van een document, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. Een dergelijk verzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een aanvraag voor een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vw 2000. Anders dan eiser stelt, genereerde het verzoek dan ook geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Gelet hierop was verweerder niet gehouden om een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 plaats te laten vinden. De in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 genoemde termijn is in een dergelijke situatie evenmin van toepassing.
Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat ook een verzoek als genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 procedureel rechtmatig verblijf genereert, zodat ook in dat geval artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 van toepassing is, overweegt de rechtbank dat zulks, anders dan eiser stelt, niet uit artikel 9 van de Vw 2000 volgt. Ook de verwijzing van eiser naar de vaste werkwijze van verweerder ter onderbouwing van dit standpunt faalt, reeds nu een nadere onderbouwing daartoe ontbreekt.
4.2 Voor zover eiser zich - onder verwijzing naar artikel 9 van de Vw 2000 en de vaste werkwijze van verweerder terzake - op het standpunt heeft willen stellen dat het enkele indienen van een verzoek tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan oplevert, onderkent dit standpunt niet dat het rechtmatig verblijf van een partner van een unieburger rechtstreeks uit het toepasselijke EG-recht voortvloeit en niet afhankelijk kan worden gesteld van een werkwijze van verweerder. Voorts is uit de stukken niet gebleken dat eiser thans rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van het EG-recht, nu eiser niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie met een unieburger heeft.
4.3 Eiser heeft voorts betoogd dat een vreemdeling die stelt op grond van het EG-recht rechtmatig verblijf te hebben en een verzoek ter bevestiging daarvan heeft ingediend aldus, wat betreft de onderhavige bewaring, in een ongunstigere positie terecht kan komen dan een vreemdeling die aan aanvraag om een nationale verblijfsvergunning heeft ingediend. Bovendien wordt het eiser op deze wijze niet, zoals artikel 3, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38 vereist, vergemakkelijkt om in Nederland bij zijn partner te verblijven, aldus eiser. Dit betoog faalt evenzeer nu het eveneens niet onderkent dat het rechtmatig verblijf van een partner van een unieburger rechtstreeks uit het toepasselijke EG-recht voortvloeit. Indien eiser als gemeenschapsonderdaan is te beschouwen, kan eiser niet in bewaring worden gesteld en dient de bewaring onmiddellijk te worden opgeheven. Niet is evenwel gebleken dat eiser, zoals hij stelt, een duurzame relatie met een unieburger onderhoudt.
4.4 Gelet op het voorgaande faalt eisers betoog dat er geen zicht op uitzetting zou bestaan omdat eiser als gemeenschapsonderdaan rechtmatig verblijf geniet, evenzeer.
Voorts is de rechtbank niet van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is komen te ontvallen door het indienen van bezwaar tegen het niet verlenen van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. Daargelaten dat een tijdelijke opschorting van de uitzetting het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontneemt, is door het indienen van het onderhavige bezwaar eisers uitzetting niet opgeschort.
5. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring die op 18 maart 2010 aan eiser is opgelegd als voortzetting van de eerder op 4 februari 2010 opgelegde maatregel moet worden gezien. Nu, zoals ook uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, het dossier voldoende stukken bevat op grond waarvan kan worden beoordeeld of de opgelegde maatregel rechtmatig is, faalt het betoog van eiser dat verweerder niet aan de op hem rustende inlichtingenplicht heeft voldaan. Met betrekking tot de in de maatregel van bewaring van 18 maart 2010 genoemde gronden, overweegt de rechtbank als volgt. Wat er ook zij van de daarin nieuw opgenomen grond dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gronden die de maatregel van bewaring bij oplegging daarvan op 4 februari 2010 konden dragen, thans nog gelden. Ook hetgeen hieromtrent is aangevoerd wordt daarom verworpen.
6.1 Naar het oordeel van de rechtbank ziet het voortvarend handelen van verweerder, tot slot en gelijk eiser heeft gesteld, niet alleen op handelingen gericht op de feitelijke uitzetting, maar ook op de vraag of er beletselen zijn om niet tot uitzetting over te gaan. Hierbij valt te denken aan het beslissen op een aanvraag om een verblijfsvergunning, om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 of, zoals in het onderhavige geval, om een verzoek tot toetsing aan het EG-recht.
6.2 Verweerder heeft op 26 februari 2010 een aanvraag tot afgifte van een laissez passer ingediend bij de Ghanese autoriteiten. Voorts heeft verweerder een presentatie van eiser in persoon aan deze autoriteiten gepland op 7 april 2010. Verder blijkt uit de reactie van eiser op de voortgangsrapportage dat verweerder heeft verzocht om nadere stukken met betrekking tot het verzoek van 16 februari 2010 van eiser tot toetsing aan het EG-recht, welke stukken op 17 februari, 25 februari en 3 maart 2010 zijn overgelegd. Op 18 maart 2010 heeft verweerder een beschikking op dit verzoek geslagen. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
7. De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Soylu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.