ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1515

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/12938
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met risico op onrechtmatige overdracht aan Griekenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een staatloze asielzoeker, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan de Griekse autoriteiten in het kader van de Dublin II Verordening. Hij heeft aangevoerd dat hij een reëel risico loopt om te worden uitgezet zonder dat zijn asielaanvraag op zorgvuldige wijze is beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het rapport van Amnesty International en andere relevante documenten in overweging genomen, en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat Griekenland zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. Echter, het rapport van Amnesty International, dat een voorbeeld geeft van een Iraanse asielzoeker die onterecht is overgedragen aan Griekenland, is nog niet beoordeeld in het hoger beroep van de verzoeker. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de overdracht onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 437,-.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 12938
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2010
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], staatloos,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 7 april 2010 bezwaar gemaakt tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zijnde de (aanstaande) overdracht aan de Griekse autoriteiten in het kader van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
1.2 Verzoeker mag de behandeling van voormeld bezwaar niet in Nederland afwachten. Op 7 april 2010 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Verzoeker heeft verzocht om de voorlopige voorziening met spoed te behandelen nu verweerder voornemens is hem op 13 april 2010 vreemdelingrechtelijk staande te houden en hem op 21 april 2010, doch uiterlijk op 6 mei 2010 over te dragen aan de Griekse autoriteiten.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat door verzoeker terug te sturen naar Griekenland hij een reëel risico loopt dat hij wordt uitgezet zonder dat hij de kans heeft gekregen een asielaanvraag te doen en zonder dat zijn asielrelaas op zorgvuldige wijze inhoudelijk is beoordeeld. Ook houdt Griekenland zich niet aan de refoulementverboden. Voorts staat verzoeker in Griekenland een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te wachten. Verzoeker heeft onder meer gewezen op het rapport ‘Observations on Greece as a country of asylum’ van de UNHCR van december 2009 van Human Rights Watch, “Greece: Unsafe and Unwelcoming Shores”van 12 oktober 2009, het rapport van NOAS, Norwegian Helsinki Commitee (NHC) en Aitema van oktober 2009 en “Out the back door: The Dublin II Regulation and illegal deportation from Greece” van oktober 2009. Voorts heeft verzoeker gewezen op het rapport van Amnesty International van 1 maart 2010 en de klacht van Vluchelingenwerk Nederland van 10 november 2009. Overdracht aan Griekenland is daarom op dit moment onrechtmatig.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Verzoeker is uitgeprocedeerd en dient ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, Vw Nederland te verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet. Nu verzoeker niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten, is de voorgenomen uitzettingshandeling in beginsel rechtmatig. Slechts onder bijzondere, door verzoeker aannemelijk te maken, omstandigheden kan aanleiding bestaan de uitzetting te verbieden.
2.4 Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle van 6 november 2009 is het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit van 15 juni 2009 vernietigd.
2.5 Bij uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 15 maart 2010, reg.nr. 200908949, inzake het hoger beroep van verweerder in verzoekers asielprocedure, is het hoger beroep gegrond verklaard, is voormelde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle vernietigd en is het door verzoeker bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.6 Het door verzoeker aangehaalde rapport van NOAS, Norwegian Helsinki Commitee (NHC) en Aitema van oktober 2009 heeft de Afdeling beoordeeld in de uitspraak van 9 april 2010 (reg.nr. 201001194/1/V3). De Afdeling heeft hierin onder meer overwogen dat uit het NOAS rapport en de daarin genoemde voorbeelden niet blijkt dat de conclusies daarin mede zijn gebaseerd op ervaringen van de in het kader van de Verordening overgedragen asielzoekers en dat het rapport dan ook geen concrete aanwijzingen biedt dat Griekenland zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De Afdeling heeft echter nog geen oordeel gegeven over het rapport van Amnesty International “The Dublin II Trap, transfers of asylum-seekers to Greece” van 1 maart 2010 waar verzoeker naar verwijst. In dit rapport (blz. 31) wordt een voorbeeld genoemd van een Iraanse asielzoeker die in het kader van de Verordening is overgedragen aan Griekenland, waarna de Griekse autoriteiten hem na een korte detentie, via het departement Evros, hebben uitgezet naar Turkije. Aangezien niet blijkt dat voormeld rapport van Amnesty International in de uitspraak van 15 maart 2010 inzake het hoger beroep van verzoeker is betrokken, kan nog niet worden uitgesloten dat overdracht van verzoeker aan Griekenland onrechtmatig is te achten, zodat het belang van verzoeker om de behandeling van het bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om hem op dit moment aan Griekenland te kunnen overdragen.
2.7 Het verzoek is, gelet op het voorgaande, kennelijk gegrond, zodat aanleiding bestaat het onderzoek met toepassing van artikel 8:83, derde lid Awb te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen.
2.8 Gelet op het voorgaande laat de voorzieningenrechter de overige gronden thans onbesproken.
2.9 Nu het verzoek wordt toegewezen bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 437,--. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 bepaalt dat uitzetting achterwege zal blijven tot op het bezwaar is beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 13 april 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.