Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10/3678 (voorlopige voorziening)
AWB 10/3675 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2010
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Agtersloot, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Op 24 april 2009 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 27 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 januari 2010 beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van diezelfde datum is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot de rechtbank op het beroep heeft beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 9 februari 2010.
1.3 Verweerder heeft op 1 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 maart 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Verordening).
2.5 Malta heeft op 29 oktober 2009 het terugnameverzoek op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Verordening aanvaard.
2.6 Verzoeker stelt dat hij niet kan worden overgedragen aan Malta, nu hij stelt nooit in Malta te zijn geweest. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op zijn verzoek om een afschrift van de vingerafdrukken die in Nederland zijn genomen en een afschrift van het asieldossier in Malta naar hem toe te sturen. Daarnaast stelt verzoeker dat ten aanzien van Malta niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gelet op de vele gebreken die aan de Maltese asielprocedure kleven, staat hem na zijn overdracht een behandeling te wachten in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verzoeker verwijst in dit verband naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 19 juli 2009, een artikel van Derek Lutterbeck in Mediterreanean Quarterly (2009), een rapport van Medecins sans Frontières (hierna: Artsen zonder Grenzen) van april 2009 en een UNHCR-rapport van juni 2007. Verzoeker stelt daarbij dat de bewijslast thans op verweerder rust om aan te tonen dat het recht op asiel in Malta gewaarborgd is, gelet op artikel 18 van het Handvest voor de Grondrechten van de EU (2000/C 364/01, 18 december 2000, hierna: Handvest), dat sinds 1 december 2009 algemeen verbindend is voor alle EU-lidstaten. De detentieomstandigheden en medische omstandigheden in Malta zijn zeer slecht en juridische bijstand is ontoegankelijk. Zonder juridische bijstand zal het voor verzoeker onmogelijk zijn om de omstandigheden, waaronder zijn mogelijke detentie, in Malta aan de orde te stellen. In beroep heeft verzoeker in dit verband gewezen op het jaarrapport 2009 van Amnesty International en het rapport van de Working Group on Arbitrary Detention van de VN. Verzoeker lijdt aan epileptische aanvallen, waarvoor hij ook in Malta behandeling behoeft. Er is geen adequate medische behandeling voor verzoeker in Malta. Verzoeker verwijst in dit verband naar een BMA-nota van 4 september 2009 en stelt dat op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding wordt gezien om toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, Verordening. Verzoeker heeft geen concrete, op zijn individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de Nederlandse autoriteiten zouden moeten beslissen om zijn asielverzoek onverplicht in behandeling te nemen. Verzoeker heeft zijn verklaringen niet kunnen onderbouwen met documenten van zijn eigen asielaanvraag in Malta. De door verzoeker overgelegde documenten zijn te algemeen van aard en geven geen aanleiding om te concluderen dat aan de Maltese asielprocedure zodanige gebreken kleven dat verzoeker na overdracht aan Malta een reëel risico loopt dat Malta zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Ten aanzien van verzoekers stelling dat de behandeling van asielzoekers in Malta reeds op zichzelf in strijd is met artikel 3 EVRM, stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en hij, gelet op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 2 december 2008, hierover kan klagen bij de Maltese autoriteiten. Voor zover verzoeker zich met de stelling, dat juridische bijstand niet toegankelijk is in Malta, beroept op de Europese richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingstatus (hierna: Procedurerichtlijn), kan verzoeker daarvoor tevens een procedure in Malta starten. Verzoeker heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat in Malta geen adequate medische behandeling voor hem verkrijgbaar is voor zijn epileptische aandoening. Daarbij komt dat verzoeker niet bij de zienswijze op 16 november 2009 noch daarna actuele medische stukken omtrent zijn specialistische behandeling heeft overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat hij niet in Malta is geweest en daar geen asielverzoek heeft ingediend, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De stelling dat verweerder ten onrechte op grond van dactyloscopisch onderzoek heeft aangenomen dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, faalt. Het verblijf in Malta is voldoende aannemelijk geworden. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat (de administratieve verwerking van) het dactyloscopisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar diverse uitspraken (onder meer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 maart 2002, 200200879/1, JV 2002, 146) op het standpunt kunnen stellen dat, nu verzoeker geen bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt hoe hij van Somalië naar Nederland is gereisd, er geen aanleiding bestond de stukken van het dactyloscopisch onderzoek of asieldossier in Malta op te vragen. In de enkele ontkenning van het verblijf in Malta behoefde verweerder evenmin aanleiding te zien de stukken van het onderzoek bij de Maltese autoriteiten op te vragen en verzoeker in de gelegenheid te stellen een contra-expertise te laten verrichten. Derhalve staat vast dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoekers asielaanvraag.
2.9 Ten aanzien van verzoekers beroep op artikel 3, tweede lid, Verordening, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.10 Ingevolge artikel 3, tweede lid, Verordening, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
2.11 In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Malta uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan verzoeker om op grond van concrete, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Malta anders is.
2.12 Verzoeker is hierin niet geslaagd. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat Malta zijn asielverzoek niet in behandeling zal nemen en dat Malta Somalische asielzoekers terugstuurt naar het land van herkomst, dan wel naar een derde land. Uit de door verzoeker overgelegde informatie blijkt weliswaar dat Malta in 2002 220 Eritrese asielzoekers heeft uitgezet en dat de detentieomstandigheden in Malta slecht zijn, maar ook wordt in de door verzoeker overlegde stukken verwezen naar informatie uit 2009 waaruit blijkt dat Malta veel irreguliere migranten een tijdelijke verblijfsvergunning verleent en dat slechts enkele uitgeprocedeerde asielzoekers per jaar teruggestuurd worden naar hun land van herkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten opzichte van Malta niet (meer) kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2.13 Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat in dit verband de bewijslast thans op verweerder rust om aan te tonen dat het recht op asiel in Malta gewaarborgd is, gelet op artikel 18 van het Handvest, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het Handvest is sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon bindend EU-recht geworden. Artikel 18 luidt als volgt:
Het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Uit het doel van artikel 3, tweede lid, Verordening, te vinden in overweging 15 van de preambule van de Verordening, blijkt reeds dat de Verordening er met name op is gericht om artikel 18 van het Handvest voor de Grondrechten van de EU inzake het recht op asiel te waarborgen. Artikel 18 van het Handvest is derhalve reeds betrokken bij de totstandkoming van artikel 3, tweede lid, Verordening. Nu de tekst van artikel 18 van het Handvest met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon niet is gewijzigd, valt niet in te zien dat sindsdien een verandering van de bewijslastverdeling is beoogd. Verzoekers beroep treft derhalve geen doel.
2.14 Het betoog van verzoeker, dat de behandeling van asielzoekers door de Maltese autoriteiten en de omstandigheden waaronder zij in Malta (in detentie) verblijven op zichzelf reeds in strijd is met artikel 3 EVRM, faalt. Daaromtrent behoort te worden geklaagd bij de Maltese autoriteiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het EHRM van 2 december 2008 (JV 2009, 41). De stelling van verzoeker dat de toegang tot rechtsmiddelen dan wel de asielprocedure niet mogelijk is, leidt niet tot het oordeel dat Malta onvoldoende processuele waarborgen biedt voor toetsing aan artikel 3 EVRM.
2.15 Ten aanzien van verzoekers stelling dat zijn medische situatie aan een overdracht aan Malta in de weg staat, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.16 Voor de gevallen, waarin een vreemdeling medische omstandigheden ten grondslag legt aan zijn beroep op artikel 3, tweede lid, Verordening, geldt het beleid van verweerder dat is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) onder C3/2.3.6.4. Volgens dit beleid dient te worden onderzocht in hoeverre de gestelde bijzondere omstandigheden leiden tot de conclusie dat het overdragen van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn aan die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan verzoeker om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat het in het beleid weergegeven uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat
2.17 Uit de door verzoeker op 10 augustus 2009 overgelegde informatie blijkt dat verzoeker wegens epilepsie onder behandeling staat bij een neuroloog. Uit door verzoeker op 17 februari 2010 overgelegde informatie blijkt dat hij thans onder behandeling staat bij een neuroloog van de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland en dat verzoeker zeer afhankelijk is van het medicijn Depakine.
2.18 Ten aanzien van de gestelde medische omstandigheden heeft verweerder ter zitting het standpunt, dat verzoeker de medische problemen onvoldoende heeft onderbouwd, ingetrokken. Verweerder handhaaft evenwel het standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen behandelmogelijkheden zijn voor verzoeker in Malta.
2.19 De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Verweerder heeft verzoekers stelling niet betwist dat verzoeker zal worden gedetineerd na overdracht aan Malta. Uit het door verzoeker overgelegde rapport van Artsen zonder Grenzen blijkt dat de behandelmogelijkheden voor gedetineerde vreemdelingen in Malta zeer beperkt en slecht toegankelijk zijn. Pagina 23 van dit rapport vermeldt het volgende:
Legislation in Malta dictates that only pharmacists can dispense medication according to a doctor’s prescription. The detention centres have no pharmacy and therefore all medicines, prescribed by a doctor, have to be purchased in pharmacies outside the centre and collected by the Detention Service personnel. This results in delays in the delivery of drugs to sick patients, ranging from several days to two weeks.
Sometimes the drugs are not delivered at all and many diagnosed diseases go untreated. Failing to provide drugs may contribute to the deterioration of the patient’s condition, lead to repeated medical consultations and cause unnecessary suffering due to untreated pain.
Daarnaast blijkt uit een door verzoeker overgelegd BMA-advies, dat weliswaar ziet op een andere Somalische vreemdeling, dat zonder behandeling (medicatie) reeds op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan, in de zin van een status epilepticus. Een dergelijke toestand is potentieel levensbedreigend, aldus de BMA-arts. Verzoeker gebruikt hetzelfde medicijn als de betreffende vreemdeling en is in behandeling bij een neuroloog in Nederland.
2.20 Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat zonder nadere onderbouwing niet valt in te zien op grond waarvan verweerder concludeert dat er geen sprake is van concrete aanwijzingen dat medische voorzieningen in Malta voor verzoeker niet (tijdig) beschikbaar zijn. Mocht verweerder hebben bedoeld dat er alleen sprake kan zijn van concrete aanwijzingen in voormelde zin als deze zien op specifiek verzoekers betreffende omstandigheden, dan merkt de voorzieningenrechter op dat het gaat om de omvang van het risico dat verzoeker bij terugzending naar Malta loopt, ongeacht of dat risico voortvloeit uit specifiek hemzelf betreffende omstandigheden of uit de algemene omstandigheden.
2.21 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.22 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.23 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 874,- en in verband met het beroep ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 16 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.