Economische politierechter
Parketnummer 09/994714-09
Datum uitspraak: 15 april 2010
De economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1954,
adres: [adres]
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 april 2010.
De officier van justitie mr. H. Eijkelboom heeft gevorderd dat verdachte ter zake
van het hem bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf,
bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te houden aan de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, zaaknummer 2009/22, dan wel aan de eventueel daarop gebaseerde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege met betrekking tot de schorsing in de hem als dierverloskundige c.q. castreur verleende bevoegdheid om de diergeneeskunde in beperkte zin uit te oefenen gedurende de in die uitspraak bepaalde duur, te weten voor een periode van zes maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van €1.000, -, subsidiair 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te houden aan de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, zaaknummer 2009/22, dan wel aan de eventueel daarop gebaseerde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege met betrekking tot de schorsing in de hem als dierverloskundige c.q. castreur verleende bevoegdheid om de diergeneeskunde in beperkte zin uit te oefenen gedurende de in die uitspraak bepaalde duur, te weten voor een periode van zes maanden.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2008 te Bergambacht, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of vordering, krachtens artikel 5.17 van de Algemene wet bestuursrecht, in elk geval enig wettelijk voorschrift gedaan door[naam], zijnde buitengewoon opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst die was belast met enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten het verkrijgen van inzicht in de diergeneesmiddelenadministratie van hem, verdachte en/of de aanwezige voorraad diergeneesmiddelen,
immers heeft, hij, verdachte toen daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd, inzage te verlenen in zijn diergeneesmiddelenadministratie, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2008 te Bergambacht, en/of elders in Nederland,
als houder van een vergunning (vergunningnr. 0387 AK, d.d. 2 feb.2004) als bedoeld in artikel 21 van de Diergeneesmiddelenwet, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 40 van de die wet, geen administratie omtrent in het voorkomende geval de ontvangst en/of de herkomst en/of degene aan wie is afgeleverd en/of de bestemming en/of de toepassing en/of het verlies en/of de vernietiging van diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 86 van de Diergeneesmiddelenregeling heeft gevoerd (met betrekking tot de lokaliteit [adres])
met name heeft hij in genoemde periode een of meermalen lidocaine 4% ontvangen ([X] B.V.) terwijl hij van de ontvangst van dit middel geen administratie heeft gevoerd;
(de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daarin of krachtens de Diergeneesmiddelenwet betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd)
[artikel 40 van de Diergeneesmiddelenwet jo. artikel 86 van de Diergeneesmiddelenregeling jo. artikel 1 onder 4 van de Wet op de economische delicten]
artikel 40 lid 2 Diergeneesmiddelenwet
Verdachte - die niet ter terechtzitting is verschenen - heeft voorafgaand aan de zitting een brief aan de officier van justitie gezonden, welke brief de officier van justitie aan het dossier heeft toegevoegd. Verdachte heeft in die brief een aantal verweren gevoerd. Deze verweren komen er - samengevat en zakelijk weergegeven - op neer dat de rechtbank onbevoegd is en voorts dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging nu het Veterinair Tuchtcollege bij openbare uitspraak van 18 maart 2010 verdachte een geldboete van € 2.500,- heeft opgelegd, alsmede de bevoegdheid van verdachte tot de uitoefening van de diergeneeskunde in beperkte zin heeft geschorst voor een periode van zes maanden. Verdachte heeft de openbare uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege aan de officier van justitie gezonden. Deze openbare uitspraak heeft de officier van justitie eveneens aan het dossier toegevoegd. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat geen overtuigend bewijs aanwezig is. Ten slotte is hem de cautie niet verleend door de opsporingsambtenaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de economische politierechter bevoegd is tot de kennisneming van de tenlastegelegde strafbare feiten en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Ten aanzien van dat laatste heeft de officier van justitie aangevoerd, dat het tuchtrecht een ander doel heeft dan het strafrecht. In de thans in ontwerp zijnde Kaderwet Tuchtrecht is het uitgangspunt dat beide systemen naast elkaar toegepast kunnen worden.
Bevoegdheid economische politierechter
In de tenlastelegging is onder 1 een commuun delict ten laste gelegd en onder 2 een economisch delict.
De rechtbank is op grond van artikel 38 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van economische delicten. De rechtbank stelt daartoe speciale strafkamers in. De enkelvoudige strafkamer voert op basis van artikel 39 WED de titel economische politierechter. De economische strafkamer neemt in afwijking van het commune recht kennis van economische misdrijven en overtredingen. De economische strafkamer neemt daarnaast kennis van commune delicten (misdrijven en overtredingen) mits dat commune delict in samenhang met een economisch delict is begaan. In casu is daarvan sprake nu het onder 1 tenlastegelegde feit betrekking heeft op de weigering te voldoen aan een vordering, gegeven krachtens artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht door een daartoe bevoegde toezichtambtenaar, de administratie van diergeneesmiddelen ter inzage te verstrekken, hetgeen de verdenking van het begaan van een commuun delict oplevert en feit 2 betrekking heeft op het niet bijhouden van deze diergeneesmiddelenadministratie, hetgeen de verdenking van het begaan van een economisch delict oplevert. Zulks leidt tot de conclusie dat de economische politierechter bevoegd is kennis te nemen van alle tenlastegelegde feiten. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Ne bis in idem
Verdachte oefent het beroep van dierverloskundige en castreur uit, als bedoeld in artikel 5 en artikel 6 van de WUD. Tevens is hij in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Diergeneesmiddelenwet (hierna: DGW), zijnde een zogenaamde AK vergunning voor het afleveren van gekanaliseerde diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 29 van de DGW. Op grond van artikel 86 van deze wet voeren vergunninghouders een administratie omtrent - kort gezegd - de ontvangst, de herkomst en de toepassing van deze diergeneesmiddelen.
Op 5 augustus 2008 hebben twee verbalisanten, beiden ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met toezicht op de naleving van het gestelde in de diergeneesmiddelwetgeving, een onderzoek ingesteld met betrekking tot de diergeneesmiddelenadministratie van verdachte. Verdachte heeft geweigerd hieraan medewerking te verlenen. Daarop heeft verbalisant [naam] deze diergeneesmiddelenadministratie van verdachte gevorderd. Verdachte heeft niet aan deze vordering voldaan, waarna de vordering tot twee keer toe is herhaald. Daarop heeft verbalisant [naam] verdachte de cautie gegeven. Het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel of vordering is strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. Verbalisanten hebben verdachte gehoord. Verdachte heeft verklaard geen eigen administratie meer te voeren.
In het dossier bevinden zich afschriften van facturen waarop is vermeld dat [X B.V.] in de periode van januari tot en met juni 2008 diergeneesmiddelen heeft geleverd aan verdachte. Het proces-verbaal is gesloten op 10 februari 2009 en gezonden aan de officier van justitie. Voorts is deze zaak onder de aandacht gebracht van het Veterinair Tuchtcollege, kennelijk op grond van artikel 29, eerste lid, van de WUD.
Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan verdachte bij openbare uitspraak van 18 maart 2010 een geldboete opgelegd, alsmede een schorsing voor de duur van zes maanden in de uitoefening van de hem bij of krachtens de WUD verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde in beperkte zin. Het Veterinair Tuchtcollege is op grond van artikel 19 van de WUD belast met de behandeling in eerste aanleg van zaken, betreffende artikel 15 van de WUD. Artikel 15 WUD bepaalt dat maatregelen kunnen worden opgelegd, indien de dierverloskundige zodanig te kort schiet in hetgeen van hem als beroepsbeoefenaar van de diergeneeskunde in beperkte zin mag worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Tegen de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege staat beroep open binnen twee maanden na de dag van verzending van de aangetekende brief als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WUD. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege was ten tijde van de terechtzitting, alsmede ten tijde van deze uitspraak nog niet onherroepelijk.
Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat verdachte op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt waartoe hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 augustus 2008 diergeneesmiddelen heeft ingekocht en door wie en bij welke dieren deze eventueel zijn toegepast. Voorts is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte de diergeneesmiddelen heeft ingekocht in opdracht van een dierenarts. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat verdachte daarmee in ernstige mate te kort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, zoals bedoeld in artikel 15 van de WUD. Het Veterinair College heeft daarmee het te beschermen rechtsbelang in het kader van de handhaving van de DGW, zijnde de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, aangemerkt als een te beschermen belang, dat tevens valt onder de belangen waarop artikel 15, onder b, van de WUD het oog heeft.
In het onderhavige geval is daarmee sprake van de samenloop van een bestuursrechtelijke afdoening en een strafrechtelijke vervolging. De economische politierechter heeft de vraag te beantwoorden hoe de strafrechtelijke vervolging zich verhoudt ten opzichte van de bestuursrechtelijke afdoening, zulks met name bezien in het licht van het "ne bis in idem"-beginsel: als voor een overtreding aan iemand reeds een strafrechtelijke sanctie is opgelegd, kan hem voor dezelfde overtreding niet ook nog eens een bestuurlijke boete worden opgelegd, en omgekeerd (zie HR 12 januari 1999, NJ 1999, 289).
In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is deze waarborg opgenomen in artikel 5:44 Awb. Deze bepaling maakt deel uit van de zogenaamde Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht en is in werking getreden per 1 juli 2009. In de Memorie van Toelichting bij de Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) is dit als volgt verwoord: "De keuze voor een van beide wegen dient op enig moment definitief te zijn; het kan niet zo zijn, dat als de ene weg uiteindelijk niet tot het opleggen van een sanctie leidt, de overheid het dan zonder meer nog eens langs de andere weg kan proberen. Artikel 5.4.1.5 (lees: artikel 5:44) regelt dit "una-via " stelsel [...] voor het geval, dat aanvankelijk voor de strafrechtelijke weg is gekozen. Besluit de officier van justitie een strafvervolging in te stellen, dan is de bestuursrechtelijke weg definitief afgesloten zodra het onderzoek ter terechtzitting is begonnen."1
Ten aanzien van de omgekeerde situatie is per 1 juli 2009 artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering gewijzigd. De Memorie van Toelichting vermeldt daarover: "Deze bepaling bevat het spiegelbeeld van artikel 5.4.1.5. (lees: artikel 5:44). Zij vloeit evenals laatstgenoemd artikel voort uit het "ne bis in idem"-beginsel. Zoals geen bestuurlijke boete meer behoort te kunnen worden opgelegd indien tegen de overtreder voor dezelfde overtreding een strafvervolging is ingesteld of een transactie is overeengekomen, dan wel daarvan definitief is afgezien, zo behoort ook geen strafvervolging meer mogelijk te zijn als voor hetzelfde feit een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel daarvan definitief is afgezien."2
Vast staat dat het feitencomplex dat ten grondslag heeft gelegen aan de openbare uitspraak van het Veterinair College gelijk is aan het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het onder 2 tenlastegelegde feit in de dagvaarding. De maatregel die aan verdachte in het kader van de tuchtprocedure is opgelegd heeft een punitief karakter. Dat brengt met zich dat sprake is van een dubbele vervolging die op zichzelf in strijd is met het "ne bis in idem"-beginsel. Dat leidt tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte voor zover het het onder 2 tenlastegelegde feit betreft. Het verweer wordt in zoverre gehonoreerd. Zulks is evenwel anders ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit. Het niet voldoen aan een vordering heeft immers geen rol gespeeld bij de tuchtrechtelijke afdoening. Voorts staat de strafbaarstelling van het niet voldoen aan een dergelijke vordering niet speciaal ten dienste aan het beschermen van het welzijn of de gezondheid van dieren. De officier van justitie is ten aanzien van dit feit dan ook ontvankelijk in de strafvervolging.
De bewijsmiddelen.
De economische politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de economische politierechter wettig bewezen en is hij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de economische politierechter bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze hieronder is vermeld:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2008 te Bergambacht, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of vordering, krachtens artikel 5.17 van de Algemene wet bestuursrecht, in elk geval enig wettelijk voorschrift gedaan door [naam], zijnde buitengewoon opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst die was belast met enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten het verkrijgen van inzicht in de diergeneesmiddelenadministratie van hem, verdachte en/of de aanwezige voorraad diergeneesmiddelen,
immers heeft, hij, verdachte toen daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd, inzage te verlenen in zijn diergeneesmiddelenadministratie, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft geen gehoor gegeven aan een vordering van de toezichthoudende ambtenaren de diergeneesmiddelenadministratie over te leggen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een op zijn naam staand Uitreksel Justitiële Documentatie eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, zaaknummer 2009/22, dan wel aan de eventueel daarop gebaseerde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege met betrekking tot de schorsing in de hem als dierverloskundige c.q. castreur verleende bevoegdheid om de diergeneeskunde in beperkte zin uit te oefenen gedurende de in die uitspraak bepaalde duur, te weten voor een periode van zes maanden. De economische politierechter merkt op dat de tenuitvoerlegging van maatregelen opgelegd door het Veterinair Tuchtcollege plaats dient te vinden bij of krachtens de WUD. Voor het opnemen van een bijzondere voorwaarde zoals de officier van justitie heeft gevorderd bestaat uit dien hoofde geen enkele aanleiding. Zulks klemt temeer nu de strafbepaling van artikel 184 van het Wetboek van strafrecht niets inhoudt aangaande het ontzetten uit rechten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 184 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De economische politierechter,
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte inzake het onder 2 tenlastegelegde feit;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 1.000,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 20 dagen;
bepaalt dat die geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de economische politierechter in deze rechtbank van 15 april 2010.