ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1221

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/36105 BEPTDN en AWB 09/36102 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers uit Afghanistan

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Afghanistan, een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie is afgewezen. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers hebben hun aanvraag onderbouwd met de ontvoering en moord op hun oudste broer, waarbij zij stelden dat zij door dezelfde ontvoerders bedreigd worden. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat de vrees van eisers niet aannemelijk is, omdat de ontvoering niet geloofwaardig zou zijn en de bedreigingen aan het adres van hun vader niet als bedreigend voor hen zelf werden beschouwd. De rechtbank heeft de motivering van de staatssecretaris als ontoereikend beoordeeld. Ze oordeelde dat de verklaringen van eisers, die deels op eigen waarneming berusten, niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun relaas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eisers ongeloofwaardig zouden zijn. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris vernietigd moesten worden wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers opnieuw moet worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 09/36105 BEPTDN en AWB 09/36102 BEPTDN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], en [B], eisers, V-nummers [nummer 1] en [nummer 2], woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. M.J. Mons, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eisers hebben gesteld te zijn geboren respectievelijk op [datum] 1985 en [datum] 1987 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Zij verblijven naar eigen zeggen sedert 1 februari 2009 als vreemdelingen in Nederland. Op 12 maart 2009 hebben zij aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft op 9 juli 2009 zijn voornemen om de aanvragen af te wijzen kenbaar gemaakt. Eisers hebben hun zienswijze schriftelijk naar voren gebracht. Bij afzonderlijke besluiten van 10 september 2009 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen.
Op 5 oktober 2009 hebben eisers tegen deze besluiten beroepschriften ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en verweer-schriften ingediend.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.S.M. Rietveld. Tevens was ter zitting aanwezig A. Parvani, tolk.
II OVERWEGINGEN
1 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd. Hun oudste broer werd ontvoerd voor losgeld en vermoord omdat hun vader het losgeld niet kon betalen. De daders hebben zijn lichaam vervolgens bij het huis van de familie van eisers in een zak voor de deur gelegd. Toen de vader eisers een vermoeden kreeg over de mogelijke betrokkenheid van ene [C] bij de ontvoering en de moord, heeft hij hiervan aangifte gedaan. Hij is toen met de politie naar deze persoon gegaan en tijdens een achtervolging door de politie is deze man omgekomen. De ontvoerders hebben vervolgens telefonische bedreigingen aan het adres van de vader van eisers geuit en gezegd dat zij op eisers wraak zullen nemen. Nadat de ontvoerders hebben geprobeerd 's nachts in het ouderlijke huis van eisers in te breken, is de familie ondergedoken bij een oom van eisers. Hun vader is toen naar de politie gegaan, maar de politie kon hen niet helpen. Hun vader heeft toen besloten om eisers naar Nederland te sturen.
2 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel, de aanvragen afgewezen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat aan het asielrelaas geen geloof kan worden gehecht.
3 In beroep hebben eisers, onder verwijzing naar de zienswijze, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft aangegeven niet aan hun Afghaanse nationaliteit te twijfelen, zodat het ontbreken van documenten met betrekking tot hun nationaliteit ten onrechte tot een punt van gewicht is gemaakt. Eisers hebben goede redenen aangevoerd voor het niet kunnen overleggen van identiteits- en reisdocumenten. De verklaringen van eisers over de wat er is gebeurd zijn gelijkluidend en steunen elkaar en moeten derhalve worden geloofd. Eisers hebben hiermee tevens de dreiging, waaraan zij blootstaan aannemelijk gemaakt. De beschikbare informatie over Afghanistan bevestigt dat kinderen van ouders die als enigszins vermogend worden gezien in Herat, waaruit eisers afkomstig zijn, in het bijzonder het risico op ontvoering lopen. Eisers zijn van mening dat gegeven het algemeen niveau van geweld en rechteloosheid in Afghanistan en in Herat in het bijzonder, zij voldoende omstandigheden hebben aangevoerd om voor subsidiaire bescherming in aanmerking te komen. Eisers beroepen zich op artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15 c van de van Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn). Eisers worden bedreigd in Afghanistan door dezelfde mensen die voor de moord op hun broer verantwoordelijk zijn. Eisers wijzen voorts op de conflicten die tussen Sji'ieten en Soenniten in Herat bestaan.
Ten slotte is er sprake van een hoog algemeen niveau van geweld, zowel in Afghanistan als geheel, als in de plaats van hun herkomst. Dit geldt ook voor de wetteloosheid en het onvermogen van de autoriteiten om daadwerkelijk bescherming te bieden.
Bij brief van 16 november 2009 hebben eisers een vijftal vertaalde stukken overgelegd, waaronder een verklaring van het Afghaanse Ministerie van Volksgezondheid, met betrekking tot het overlijden van de broer van eisers; een brief van het hoofd van veiligheid van het hoofdkwartier der commandanten van veiligheid van de provincie Herat, over de ontvoering van eisers broer; een door de vader van eisers gedane aangifte over de ontvoering; een overlijdensbericht; en een (ongedateerde) brief van de oom van eisers, waarmee de voornoemde documenten zijn opgestuurd.
4 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, en d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a die verdragsvluchteling is;
b die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), hoofdstuk C14/3.3, heeft verweerder als beleid neergelegd dat het relaas in beginsel geloofwaardig wordt bevonden, indien de asielzoeker op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord, het relaas innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien zich een van de omstandigheden van artikel 31, tweede lid, a tot en met f, van de Vw 2000 voordoet, doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas. Er mogen dan in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
5 Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer de uitspraak van 27 januari 2003 (200206297/1, LJN: AF5566), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder het niet overleggen van identiteits- en reisdocumenten aan eisers in redelijkheid heeft kunnen toerekenen en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aldus afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen. Eisers hebben zelf verklaard in Afghanistan over Tazkara's te beschikken. Het enkele feit dat zij er niet aan hebben gedacht deze documenten mee te nemen disculpeert niet.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eisers in redelijkheid heeft kunnen toerekenen dat zij geen reisbescheiden hebben overgelegd. Blijkens de uitspraak van de ABRS van 8 oktober 2002 (200204720/1, LJN: AL4677) kan het feit dat eisers afhankelijk waren van een reisagent niet afdoen aan hun eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van hun reisrelaas. Eisers hebben niet gesteld dat zij over deze documenten niet konden beschikken. Evenmin hebben eisers hun reisverhaal alsnog aannemelijk gemaakt door het afleggen van gedetailleerde of verifieerbare verklaringen over de reisroute. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van iemand die heeft verklaard een deel van zijn reis naar Nederland te hebben gemaakt met twee vliegtuigen, verwacht mag worden dat hij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken met betrekking tot die reis. Verweerder heeft de door eisers aangevoerde redenen - dat zij onvoldoende zijn geschoold en dat tijdens de reis overal een vreemde taal werd gesproken - in redelijkheid onvoldoende kunnen achten voor een ander oordeel.
7 Gezien het voorgaande heeft verweerder eisers in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 mogen tegenwerpen, hetgeen met zich brengt dat verweerder de eis heeft mogen stellen dat van het relaas voor het overige een positieve overtuigingskracht zal moeten uitgaan om geloofwaardig geacht te kunnen worden.
8 De rechtbank is van oordeel dat uit de bestreden besluiten en het daarin ingelaste voornemen niet blijkt welke door eisers gestelde feiten, en/of de daaraan ontleende vermoedens, door verweerder (on)geloofwaardig worden geacht. Nu de ongeloofwaardigheid van het relaas door verweerder wordt aangevoerd als grondslag voor de afwijzingen, moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten een deugdelijke motivering ontberen en komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
9 Met betrekking tot de door verweerder ter zitting gegeven nadere onderbouwing van de bestreden besluiten en het verzoek van verweerder om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten, overweegt de rechtbank als volgt.
9.1 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat veel feiten van het relaas door verweerder wel geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de ontvoering en de moord op de oudste broer van eisers geloofwaardig wordt geacht. Verweerder acht de telefonisch geuite bedreigingen ongeloofwaardig, omdat eisers deze telefoontjes niet zelf hebben gekregen. Ook de dood van [C], een relatie van de ontvoerders, is volgens verweerder niet geloofwaardig te achten. Eisers hebben dit immers niet zelf vernomen, maar hebben dit enkel van hun vader gehoord. De gestelde poging tot inbraak is volgens verweerder ook ongeloofwaardig, reeds omdat eisers dit alleen via de buren, achteraf, hebben vernomen. Verweerder acht verder niet aannemelijk dat geloofsmotieven de achtergrond van de ontvoering vormen. Deze aanname is slechts gebaseerd op de vermoedens van de vader van eisers. Ten slotte acht verweerder niet geloofwaardig dat de Taliban erachter zit.
9.2 De rechtbank stelt voorop dat eisers slechts in antwoord op verweerders hierop gerichte vragen hebben aangegeven dat de ontvoering van hun broer waarschijnlijk een kwestie van geld was en dat [C] er mogelijk bij betrokken was, omdat hij een aantal jaren geleden een ruzie heeft gehad met de vader van eisers, die samenhing met verschillende geloofsopvattingen en [C] - in verband met deze ruzie - wellicht op wraak gezind was. De rechtbank ziet niet in op welke wijze de aannemelijkheid van deze achtergrond relevant is voor de vraag of de vrees van eisers dat hen hetzelfde lot als hun broer staat te wachten terecht is. Vaststaat immers dat de oudste broer van eisers, om wat voor redenen dan ook, ontvoerd en vermoord is door een groep, die kennelijk daartoe de opzet had en in staat was.
9.3 Eisers hebben hun vrees om bij terugkeer te worden ontvoerd en vermoord gebaseerd onder meer op de omstandigheid dat hun vader, in de directe aanwezigheid van één van eisers, een aantal telefoontjes met dreigementen ten aanzien van eisers heeft ontvangen, alsook op de omstandigheid dat vervolgens bij hun ouderlijke huis 's nachts een poging tot inbraak is ondernomen door een gewapende groep mannen.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat wordt geloofd dat de vader van eisers de telefoontjes heeft gekregen in aanwezigheid van [D], doch dat niet wordt geloofd dat zij voor eisers bedreigend zouden zijn geweest. [D] heeft immers niet gehoord wat aan zijn vader werd gezegd tijdens het telefoongesprek. De rechtbank acht deze motivering ontoereikend. Niet kan worden volgehouden dat iemand die zelf het deel van het gesprek dat de vader heeft gevoerd heeft kunnen horen, de reactie van de vader heeft kunnen waarnemen en die nadien direct van zijn vader heeft vernomen wat de ander heeft gezegd, met betrekking tot de inhoud van het gesprek slechts horen zeggen verklaart. Verweerder heeft zich dan ook niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat dit onderdeel van het relaas niet positief overtuigt.
Dit geldt evenzeer met betrekking tot de gestelde poging tot inbraak. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers slechts nadien van de buren hebben vernomen dat een gewapende groep mannen 's nachts een poging tot inbraak hebben gepleegd. Het relaas van eisers op dit punt is echter evenmin enkel gebaseerd op verklaringen van derden, maar ook deels op eigen waarneming. Eisers hebben namelijk verklaard dat zij het geschreeuw van de buren, die direct het alarm hebben geslagen toen zij de poging tot inbraak in die nacht hebben gezien, zelf hebben waargenomen. Nu zij de commotie vlak na de gestelde poging tot inbraak direct midden in de nacht hebben waargenomen kan niet worden volgehouden dat hun verklaring omtrent de inbraak enkel van derden is verkregen. Verweerder is aldus ten onrechte ongemotiveerd voorbij gegaan aan de overtuigingskracht van de verklaringen van eisers op dit onderdeel van het relaas, temeer als het in samenhang wordt gezien met de overige gebeurtenissen.
9.4 Nu verweerder niet (kenbaar) erbij stil heeft gestaan dat eisers ook uit eigen waarnemingen hebben verklaard met betrekking tot de dreigende telefoontjes aan hun vader en de poging tot inbraak en deze verklaringen niet uitdrukkelijk irrelevant of ongeloofwaardig zijn geacht, is er sprake van een motiveringsgebrek, dat met de ter zitting gegeven toelichting door verweerder niet weg is genomen. Nu zowel de dreigende telefoontjes als de poging tot inbraak van essentieel belang zijn voor de vraag of eisers bij terugkeer een reëel risico lopen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 c van de Definitierichtlijn, kunnen de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten niet in stand blijven.
10 De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
11 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor de samenhangende beroepschriften, als bedoeld in artikel 3 van dit besluit, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1 verklaart de beroepen gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten;
3 bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- die deze kosten dient te
vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Afschrift verzonden op:
Datum Uitspraak: 25-3-2010 Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage Zaaknummer: AWB-09_36105vk
Datum Opslag: 29-3-2010 Sector: VK Concipiënt: powelj
Opmerking(en):
Regnr.: AWB 09/36105 BEPTDN en AWB 09/36102 BEPTDN
6
Datum Uitspraak: 25-3-2010 Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage Zaaknummer: AWB-09_36105vk
Datum Opslag: 29-3-2010 Sector: VK Concipiënt: powelj
Opmerking(en):
uitspraak