insolventienummer: 10/5 F
uitspraakdatum : 6 april 2010
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - meervoudige kamer
In het faillissement van:
Besloten Vennootschap
Inge Been- En Ondermode B.V.,
ten tijde van de faillietverklaring
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Den Haag onder nummer [xxxxxxxx],
statutair gevestigd te Alphen aan den Rijn,
correspondentieadres: [postcode 1] Alphen aan den Rijn, [adres 1],
vestigingsadres: [postcode 2] Alphen aan den Rijn, [adres 2],
is hoger beroep ingesteld tegen de op 25 februari 2010 door de waarnemend rechter-commissaris, mr. J. Tanger, gegeven machtiging ex artikel 40 j° 68 lid 2 Faillissementswet (Fw) door:
[A],
verzoekster,
advocaat: mr. R.W. Keus.
De rechtbank heeft kennis genomen van de hierna genoemde, door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. De inhoud van deze stukken dient hier als ingelast te worden beschouwd.
1.1 Bij vonnis van 5 januari 2010 is gefailleerde in staat van faillissement verklaard. Tot rechter-commissaris is benoemd mr. C.W.D. Bom en als curator is aangesteld mr. J. Thiele, advocaat te Alphen aan den Rijn.
1.2 Bij e-mail van 24 februari 2010 heeft de curator zich op grond van artikel 40 j° 68 Fw tot de waarnemend rechter-commissaris gericht met het verzoek hem te machtigen tot het opzeggen van de arbeidsovereenkomsten van de drie werknemers van gefailleerde en tot het aan verzoekster als boedelvordering voldoen van een vergoeding ad € 29.840,00 wegens kennelijk onredelijk ontslag.
1.3 Bij e-mail d.d. 25 februari 2010 heeft mr. Tanger, waarnemend rechter-commissaris, de curator gemachtigd tot het opzeggen van drie arbeidsovereenkomsten tegen de vroegst mogelijke datum. Voorts heeft mr. Tanger zijn goedkeuring onthouden aan het toezeggen wegens kennelijk onredelijk ontslag van een ontslagvergoeding van welke omvang dan ook, omdat dat in strijd met de wet is.
1.4 Op 2 maart 2010 heeft verzoekster, naar zij stelt, kennisgenomen van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door de curator bij brief van d.d. 26 februari 2010 waarin is gewezen op de mogelijkheid van beroep.
1.5 Tegen de machtiging tot opzegging van de arbeidsovereenkomst is verzoekster op 5 maart 2010 in beroep gekomen.
1.6 Op 12 maart 2010 heeft verzoekster haar beroepschrift aangevuld met de gronden van beroep en drie producties overgelegd. Verzoekster heeft verzocht de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen omdat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is.
1.7 De curator heeft bij brief d.d. 22 maart 2010 gereageerd.
1.8 Op 22 maart 2010 heeft de rechter-commissaris schriftelijk verslag uitgebracht.
1.9 Ter zitting van 22 maart 2010 heeft verzoekster bij monde van haar raadsman mr. Keus aan de hand van pleitnotities het beroepschrift nader toegelicht. Tevens is de curator verschenen en hij heeft verweer gevoerd.
2.1 Nu niet anders blijkt, moet worden aangenomen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
2.2 Onderzocht dient te worden of de waarnemend rechter-commissaris in de gegeven omstandigheden de machtiging tot ontslag van verzoekster heeft kunnen afgeven. Hierbij dient het belang van de boedel leidend te zijn en dient het belang van verzoekster bij behoud van haar werkgelegenheid mede in aanmerking te worden genomen.
2.3 De curator heeft geconcludeerd dat de instandhouding van de arbeidsovereenkomst van verzoekster op geen enkele manier in het belang van de boedel kan zijn, nu alle activiteiten door gefailleerde zijn beëindigd en zijn overgedragen aan een nieuwe partij. Op grond van het Van Gelder Papier-arrest (HR 12 januari 1990, NJ 1990,662) stelt de curator dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, indien instandhouding van de arbeidsovereenkomst niet in het belang van de boedel is.
2.4 De Hoge Raad heeft in het Van Gelder Papier-arrest voorop gesteld dat de regeling van art. 40 Fw een afweging inhoudt tussen de belangen van de boedel en die van de werknemer, maar dat deze regeling niet uitsluit dat onder bijzondere omstandigheden een overeenkomstig dit artikel door de curator gegeven ontslag als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt in de zin van (nu) art. 7:681 Burgerlijk Wetboek.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van zulke bijzondere omstandigheden waardoor het gegeven ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt.
2.5.1 Daarbij wordt allereerst in aanmerking genomen dat verzoekster thans 60 jaar is en zij 21 jaar in dienst van gefailleerde heeft gewerkt.
2.5.2 Aannemelijk is voorts dat de eigen aangifte van gefailleerde slechts ten doel heeft gehad betaling van een ontslagvergoeding aan verzoekster te voorkomen. Dit blijkt uit de verklaring die de bestuurder van gefailleerde in eerste instantie aan de curator heeft afgelegd (gronden hoger beroep, productie 3). Daarnaast heeft de bestuurder in de brief d.d. 9 december 2009 aan verzoekster bericht dat het besluit is genomen om het faillissement aan te vragen, indien verzoekster niet instemt met een eerder aangeboden ontslagregeling (gronden hoger beroep, productie 2). De directeur groot aandeelhouder heeft bovendien de gehele onderneming van gefailleerde overgenomen en alle werknemers, op verzoekster na, in dienst genomen. Vaststaat dat verzoekster verzet heeft gedaan tegen het faillissement en aannemelijk is dat zij dit verzet heeft ingetrokken nadat haar door de curator een ontslagvergoeding in het vooruitzicht gesteld was.
2.5.3 Van belang is verder dat in dit faillissement naast de vordering van verzoekster uitsluitend de directeur groot aandeelhouder een vordering van enige betekenis heeft ingediend.
2.5.4 Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van verzoekster zonder toekenning door de curator van een ontslagvergoeding, welke vergoeding in het licht van het Van Gelder Papier-arrest als boedelschuld dient te worden beschouwd, kennelijk onredelijk is. Derhalve dient de machtiging van de waarnemend rechter-commissaris van 25 februari 2010 te worden vernietigd.
BESLISSING IN HOGER BEROEP:
- vernietigt de op 25 februari 2010 gegeven machtiging van de waarnemend rechter-commissaris tot opzegging van de arbeidsovereenkomst van verzoekster.
Gegeven door mrs. R.J. Paris, E.A.G.M. van Rens en P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2010 in aanwezigheid van mr. B.H.A. Brauers, griffier.