ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9921

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/954
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot handhavend optreden tegen aanwezigheid van tandartsenpraktijk in appartement

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende in een appartementencomplex, en het college van burgemeester en wethouders van Delft, dat als verweerder optreedt. De eisers hebben handhavend optreden verzocht tegen de aanwezigheid van een tandartsenpraktijk in een appartement, dat door tandarts [C] wordt geëxploiteerd. De rechtbank heeft de verzoeken van eisers beoordeeld in het licht van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eisers hebben in hun verzoeken aangevoerd dat het gebruik van het appartement als tandartsenpraktijk in strijd is met het bestemmingsplan, dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd moet blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het appartement sinds 1996 als tandartsenpraktijk wordt gebruikt en dat dit gebruik niet in overeenstemming is met de bestemmingsvoorschriften. Echter, verweerder heeft op basis van artikel 19, tweede lid, WRO vrijstelling verleend voor het gebruik van het appartement als tandartsenpraktijk, waardoor dit gebruik gelegaliseerd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt voor het handhavingsverzoek, omdat zij niet als verzoekers zijn aangemerkt in de eerdere besluiten. De rechtbank heeft het beroep van eisers, voor zover ingesteld namens [D], [G], [H] en [I], gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het beroep van [A] is eveneens gegrond verklaard, omdat hij ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

De rechtbank heeft het beroep in de zaak AWB 09/960 ongegrond verklaard, omdat de vrijstelling voor het gebruik van het appartement als tandartsenpraktijk in stand blijft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gebruik van het appartement als tandartsenpraktijk gelegaliseerd is, en dat er geen sprake is van een overtreding die handhaving rechtvaardigt. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechtbank maakt bij de beoordeling van handhavingsverzoeken in het kader van bestemmingsplannen en de rechtszekerheid voor betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/954 GEMWT en AWB 09/960 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A] e.a., allen wonende dan wel gevestigd te [plaats], eisers,
gemachtigde [B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.
Derde partij: [C], belanghebbende.
I PROCESVERLOOP
AWB 09/954
Bij brief van 14 september 2007, aangevuld bij brief van 21 september 2007, hebben eisers verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de tandartspraktijk van tandarts [C] (verder: [C]) in het appartement [adres] te [plaats] (verder: het appartement).
Bij besluit van 28 september 2007, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2008, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het bezwaar van [A] namens zichzelf als houder van appartementsrechten en namens twee Verenigingen van Eigenaren niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren van de eisers [G], [H], [D] en [I] heeft verweerder gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit van 28 september 2007 herroepen en het verzoek tot handhaving afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 6 februari 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum en van gronden voorzien bij brief van 5 maart 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
AWB 09/960
Bij brief van 3 oktober 2007 heeft [C] bij verweerder een verzoek ingediend tot het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het gebruik van het appartement als tandartspraktijk.
Bij besluit van 30 december 2008, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 6 februari 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum en van gronden voorzien bij brief van 5 maart 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Beide zaken
De zaken zijn op 29 januari 2010 ter zitting behandeld.
Namens eisers zijn [A] en [D] verschenen, bijgestaan door mr. [B].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [E] en [F].
[C] is niet verschenen.
II OVERWEGINGEN
Relevante feiten en omstandigheden
Het appartement is gelegen in het appartementengebouw "[naam]", dat in 1995/1996 is gebouwd en opgeleverd en bestaat uit de appartementen [adres] (50 woningen) te [plaats]. Dit gebouw maakt deel uit van een appartementencomplex dat verder bestaat uit nog eens negen gebouwen met ieder twaalf woningen en een parkeergarage onder alle (tien) gebouwen. De parkeergarage is vanuit de gemeenschappelijke ruimten van alle woongebouwen toegankelijk voor bezoekers. Omgekeerd kunnen bezoekers niet vanuit de parkeergarage de woongebouwen betreden.
Het geheel is één appartementencomplex, dat bestaat uit 11 appartementsrechten, te weten de 10 woongebouwen en de parkeergarage, die elk weer zijn ondergesplitst in eenmaal 50 ([naam], waarin het appartement ligt) en negen keer twaalf woningen. Het complex als geheel heeft een VvE (verder: de koepelvereniging). Elk appartementsrecht heeft een eigen Vereniging van Eigenaren (VvE). De bewoners zijn lid van de VvE van hun eigen woongebouw en van de koepelvereniging. Wie een parkeerplaats heeft is tevens lid van de VvE parkeergarage.
[C] heeft het appartement tijdens de bouw gekocht en in 1996 in gebruik genomen als tandartspraktijk (verder: de tandartspraktijk). Daarvoor zijn met toestemming van verweerder enkele bouwtechnische aanpassingen aan het appartement aangebracht. Het appartement is steeds volledig in gebruik geweest als tandartspraktijk. Het appartement wordt niet gebruikt voor bewoning. Naderhand is tevens een mondhygiënist aan de tandartspraktijk toegevoegd, die gedurende twee dagen per week werkzaam is in het appartement.
Het appartement is gelegen op de eerste verdieping en de begane grond. De toegang tot het appartement is gelegen op de eerste verdieping en kan vanuit een centrale hal op de begane grond worden bereikt via een lift of een trap. Bezoekers kunnen tot de centrale hal worden toegelaten door middel van een toegangssysteem met een intercom en een videocamera.
Eiser [A] (verder: [A]) woont op het adres [adres], dat is gelegen in een ander woongebouw dan [naam]. Hij is tevens eigenaar van een plaats (nr. [nr]) in de parkeergarage.
Eisers [D] (verder: [D]), [G], [H] en [I] zijn woonachtig in [naam].
Planologisch kader
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "..." dat op 27 februari 1997 door de gemeenteraad van [plaats] is vastgesteld en op 21 oktober 1997 door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd (verder: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is op 4 december 1997 onherroepelijk is geworden
Voor het appartement geldt de bestemming "Woondoeleinden". Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, ten eerste, van de planvoorschriften is ruimte voor (voor zover relevant) praktijkuitoefening toegelaten, mits de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft.
Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing, alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken dat in strijd is met het in dit plan bepaalde en dat bestaat op het tijdstip waarop het plan (voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van het gebruik) van kracht wordt, worden voortgezet dan wel worden gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met dit plan wordt verkleind.
Ontvankelijkheden
AWB 09/954
Het verzoek tot handhaving is ingediend door [A]. Ter zitting is gebleken dat het verzoek om handhaving niet mede is gedaan namens [D], [G], [H] en [I]. Het besluit van 28 september 2007, waarbij het handhavingsverzoek van [A] is afgewezen, is ook niet (mede) aan hen geadresseerd. Dat betekent dat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb bij dit besluit zijn aan te merken. Verweerder had het bezwaar, voor zover namens hen ingediend, daarom niet-ontvankelijk behoren te verklaren. De omstandigheid dat zij tijdens de bezwaarschriftprocedure een machtiging aan [A] hebben verstrekt om namens hen op te treden doet hieraan niet af, omdat zij daarmee niet met terugwerkende kracht als verzoekers tot handhaving kunnen worden aangemerkt en ook niet met terugwerkende kracht als geadresseerden van het besluit van 28 september 2007. De omstandigheid dat zij op zichzelf als bewoners van [naam] wel belanghebbend zijn in de zin van artikel 1:2 Awb bij de tandartspraktijk maakt dit ook niet anders, aangezien dat voor alle bewoners van [naam] geldt. Pas door het (mede-) indienen van een verzoek om handhaving verkrijgen zij een belang dat hen voldoende onderscheidt van de overige bewoners van [naam] bij een besluit omtrent handhavend optreden tegen de tandartspraktijk. Voor zover het bezwaar namens hen is gemaakt, is het daarom ten onrechte door verweerder ontvankelijk geoordeeld. In zoverre is het beroep, voor zover namens hen ingesteld, gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, eerste zinsnede in samenhang met artikel 1:3, derde lid, Awb.
Het beroep is verder ingesteld namens [A] "als voorzitter van de koepelvereniging" en namens [A] "als voorzitter van de VvE van de parkeergarage". Ter zitting is gebleken dat daarmee is bedoeld beroep in te stellen namens deze beide verenigingen. Deze verenigingen hebben geen bezwaar ingesteld tegen het besluit van 28 september 2007. Dat blijkt uit de ondubbelzinnige mededelingen van [A] zelf tijdens de hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaar, dat het bezwaar niet namens deze verenigingen is ingesteld. De in beroep alsnog overgelegde machtigingen aan [A] namens de besturen van deze verenigingen kunnen niet afdoen aan deze mededelingen. Voor zover [A] daarmee beoogt met terugwerkende kracht terug te komen op zijn ter hoorzitting gedane mededelingen wijst de rechtbank er op dat de identiteit van de indiener van een rechtsmiddel in beginsel binnen de termijn van artikel 6:7 Awb bekend moet zijn. Voor zover het bezwaarschrift in dit geval ruimte voor interpretatie bood heeft verweerder dit terecht nader onderzocht, met als resultaat de door [A] gegeven, niet voor tweeërlei uitleg vatbare mededeling dat de verenigingen niet als reclamanten waren aan te merken. Niet gebleken is dat een reden aanwezig is waaraan het rechtsgevolg kan worden verbonden dat het niet instellen van bezwaar deze verenigingen redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen. Voor zover [A] ter zitting heeft verklaard dat de daartoe noodzakelijke besluiten nog niet waren genomen komt dat voor risico van de verenigingen zelf. Dat betekent dat het beroep, voor zover ingesteld namens deze verenigingen, op grond van artikel 6:13 Awb niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De in beroep alsnog overgelegde machtigingen aan [A] namens de besturen van deze verenigingen kunnen niet afdoen aan deze mededelingen.
Ten slotte heeft verweerder in het bestreden besluit [A] in persoon, als eigenaar van het appartement [adres] en van een parkeerplaats in de parkeergarage, niet-ontvankelijk verklaard omdat hij naar het oordeel van verweerder geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Het beroep is mede namens [A] persoonlijk ingesteld. In het inleidend beroepschrift is uitdrukkelijk het beroep mede gericht tegen deze niet-ontvankelijk-verklaring. Dit beroep is gegrond. Verweerder heeft op zichzelf terecht overwogen dat de eigendom van het appartement [adres] [A] niet tot belanghebbende maakt, omdat het gebouw waarin dit appartement is gelegen, direct vanuit [naam] noch via de parkeergarage bereikt kan worden, en de afstand van tenminste 100 meter tussen dat gebouw en [naam] meebrengt dat hij geen ruimtelijke uitstralingseffecten kan ondervinden van de tandartspraktijk. Ter zitting is echter gebleken dat de patiënten van de tandartspraktijk vanuit de gemeenschappelijke ruimten van [naam], waarvan zij gebruik moeten maken om de praktijk binnen te kunnen komen, tevens de parkeergarage kunnen betreden, waarin [A] een parkeerplaats heeft en waarvan hij dus mede-eigenaar is. Dat maakt [A] in persoon tot belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb. Voor zover namens hem ingesteld is het beroep dus gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, eerste zinsnede in samenhang met artikel 1:2 Awb.
Een en ander betekent dat verweerder gelet op artikel 7:11, eerste lid, Awb op zichzelf het bezwaar terecht heeft heroverwogen, immers het was ontvankelijk voor zover ingediend namens één van de indieners ([A]). Dat verweerder [A] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en de andere indieners ten onrechte wel maakt dit niet anders. Aangezien al deze vijf indieners eveneens gezamenlijk beroep hebben ingesteld zal de rechtbank het bestreden besluit tevens inhoudelijk toetsen.
AWB 09/960
Zoals hiervoor is overwogen is [A] in persoon als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb aan te merken. [J] is woonachtig in [naam] en daarom eveneens belanghebbende. Ook de Verenigingen van Eigenaren namens wie het beroep mede is ingediend zijn als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Awb aan te merken. Namens al deze (rechts-)personen is de zienswijze naar aanleiding van het ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling ingediend. Zij zijn daarom gelet op de artikelen 1:2 en 6:13 Awb allen ontvankelijk in beroep. De rechtbank merkt het instellen van beroep namens "de overige bewoners van [adres] behalve [C]" aan als het instellen van beroep namens de koepelvereniging. Uit de in het dossier aanwezige gegevens omtrent de stemmingen in de diverse Verenigingen van Eigenaren en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zeker niet alle "overige bewoners van [adres] behalve [C]" individueel opdracht hebben gegeven tot het instellen van dit beroep. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet namens "de overige bewoners van [adres] behalve [C]" een zienswijze is ingediend, zodat indien het beroep al namens hen zou zijn ingesteld, dat niet-ontvankelijk zou zijn op grond van artikel 6:13 Awb.
Bestreden besluiten
Verweerder heeft bij het bestreden besluit in de zaak Awb 09/960 op aanvraag van [C] vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, WRO verleend voor het gebruik van het appartement als tandartspraktijk (verder: het vrijstellingsbesluit). Onder verwijzing naar dat besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit in de zaak Awb 09/954 het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het gebruik van het appartement als tandartspraktijk afgewezen, omdat dit gebruik door de vrijstelling gelegaliseerd is (verder: het afwijzingsbesluit). Daarnaast heeft verweerder gesteld dat het gebruik onder het overgangsrecht van de geldende planvoorschriften valt.
Beroepsgronden met betrekking tot de inhoudelijke aspecten van de zaken
Eisers voeren tegen het vrijstellingsbesluit aan dat er privaatrechtelijke belemmeringen bestaan tegen het gebruik van het appartement als tandartspraktijk, aangezien de VvE's geen toestemming hebben verleend voor dit gebruik. Zij achten het besluit in strijd met de rechtszekerheid omdat niet duidelijk is of het ook voor eventuele opvolgers van [C] geldt. Zij betwisten dat het besluit van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Het appartement is volgens hen bouwtechnisch niet geschikt voor het gebruik als tandartspraktijk. De belangenafweging die aan het besluit ten grondslag ligt achten zij onjuist omdat niet voldaan zou zijn aan milieu-eisen en omdat zij overlast ondervinden door het parkeren van auto's en fietsen door patiënten van de praktijk en van de patiënten zelf.
Aangezien naar de mening van eisers het vrijstellingsbesluit ten onrechte is verleend, kan het gebruik van het appartement als tandartspraktijk niet worden gelegaliseerd, zodat het afwijzingsbesluit ten onrechte verwijst naar het vrijstellingsbesluit. Als het gebruik al onder overgangsrecht zou vallen, dan geldt dat naar de mening van eisers niet voor het gebruik door een mondhygiënistenpraktijk.
Beoordeling
Toetsing aan het bestemmingsplan
Niet in geschil is dat de tandartspraktijk is gevestigd in strijd met de geldende gebruiksvoorschriften in het bestemmingsplan. Er is immers geen sprake van dat de woonbestemming in overwegende mate is gehandhaafd. Ook staat vast dat het gebruik als tandartspraktijk al is begonnen voordat het bestemmingsplan van kracht werd. Verweerder stelt zich daarom, gelet op artikel 15 van de planvoorschriften, terecht op het standpunt dat de tandartspraktijk onder de werking van deze overgangsbepaling valt.
De rechtbank volgt verweerder tevens in diens uitleg, zoals ter zitting gegeven, dat de latere toevoeging van een mondhygiënist aan de praktijk daar geen verandering in brengt, omdat het immers gaat om een onderdeel van de zorg die een tandarts aanbiedt. Van een planologisch relevante wijziging in de zin van artikel 15 van de planvoorschriften is dan ook naar het oordeel van de rechtbank inderdaad geen sprake.
Dit betekent dat geen sprake is van een overtreding, zodat verweerder niet bevoegd is tot het nemen van een handhavingsbesluit met betrekking tot de tandartspraktijk.
Het vrijstellingsbesluit
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Aangezien het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008, luidden.
Gesteld noch gebleken is dat niet is voldaan aan de formele toepassingsvoorwaarden van artikel 19, tweede lid, WRO.
Voor zover eisers de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit hebben bedoeld te bestrijden is ter zitting gebleken dat het appartement waarin de tandartspraktijk is gevestigd in het voorontwerp voor een nieuwe bestemmingsplan een bestemming krijgt die het gebruik als tandartspraktijk toelaat. Aangezien eisers voor het overige de ruimtelijke onderbouwing van het besluit niet hebben bestreden is er geen grond voor het oordeel dat deze geen stand kan houden. De beroepsgrond met betrekking tot de feitelijke weergave van de toegangssituatie van de tandartspraktijk in de ruimtelijke onderbouwing is relevant voor de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en zal door de rechtbank in dat kader bij de toetsing worden betrokken.
Eisers hebben uitvoerig betoogd dat het gebruik van het appartement als tandartspraktijk in civielrechtelijke zin onrechtmatig is jegens hen. De rechtbank moet dit met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, Awb opvatten als een beroep op een evidente privaatrechtelijke belemmering voor [C] om de vrijstelling te kunnen gebruiken.
Vast staat dat [C] al sinds de oplevering in 1996 het appartement als tandartspraktijk gebruikt. Vast staat ook dat niet voor 2008 enige civielrechtelijke actie daartegen is ondernomen. Ter zitting is gebleken dat thans een civielrechtelijke procedure aanhangig is bij deze rechtbank. Hoe het oordeel van de civiele rechter zal uitvallen is dus nog niet bekend. Dat betekent dat een eventuele civielrechtelijke belemmering thans niet als evident kan worden aangemerkt.
In het kader van de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt hebben eisers, in essentie weergegeven, aangevoerd dat overlast wordt ondervonden van de patiënten van de praktijk. Eisers stellen dat die overlast bestaat uit patiënten die door het gebouw zwerven, parkeerhinder van auto's en overlast van fietsen. Verder zouden de patiënten zoveel afval veroorzaken dat daardoor de schoonmaakkosten toenemen en zou sprake zijn van geluidoverlast.
Eisers hebben deze gestelde overlast nauwelijks beargumenteerd en geen begin van bewijs aangedragen voor deze beweringen. Het enige bewijsstuk dat is overgelegd is een foto waarop een aantal fietsen buiten het gebouw [naam] te zien is. Van wie die fietsen zijn blijkt nergens uit. Uit de toelichting in de beroepsgronden valt eerder af te leiden dat de overlast van geparkeerde fietsen door de bewoners en hun bezoekers zelf wordt veroorzaakt. Uit de door [D] ter zitting gegeven toelichting over het gebruik van de liften in [naam] bij verhuizingen valt eveneens eerder de conclusie te trekken dat de verhuizers de patiënten van de tandartspraktijk hinderen dan dat de tandartspraktijk overlast veroorzaakt. De beweringen over zwervende patiënten zijn ter zitting onderbouwd met een verklaring dat eenmaal een bewoner van [naam] enkele patiënten in de hal bij zijn appartement zou hebben waargenomen. Dat het voor patiënten op zichzelf mogelijk is door de gemeenschappelijke ruimten van [naam] te zwerven als zij eenmaal zijn binnengelaten is door verweerder overigens ook niet bestreden en is door verweerder bij de afweging betrokken. De door eisers gewraakte passage uit de ruimtelijke onderbouwing waaruit zij menen te lezen dat verweerder dit niet heeft onderkend wordt door hen verkeerd gelezen. Dat hierdoor overlast wordt veroorzaakt is door eisers niet met enig bewijsmateriaal gestaafd. Gelet op het verhandelde ter zitting is dat er ook niet. Ter zitting is gerept over twee inbraakpogingen, zonder dat enig verband met de tandartspraktijk kon worden gelegd. Daarbij is ter zitting gebleken dat ook in de andere woongebouwen sprake is geweest van inbraakpogingen. De brief van 12 september 2007 van [H], [I], [G] en [D] kan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van overlast, ook niet als de daarin gestelde feiten voor juist worden aangenomen. De stellingen omtrent geluidoverlast zijn evenmin onderbouwd.
Tegenover deze stellingen van eisers over overlast staan brieven van ex-bewoners die het tegenovergestelde verklaren, waaronder de voormalige directe buren van [C]. De voorzitter van de Vereniging van Eigenaren van [naam] heeft in een brief van 14 mei 2007 verklaard dat er in de afgelopen 11 jaar (dus vanaf 1996) geen klachten zijn geweest over de tandartspraktijk.
De overwegingen die verweerder in de ruimtelijke onderbouwing heeft besteed aan de door eisers genoemde aspecten, waaronder parkeren van auto's en fietsen en afval, is door hen verder niet, dan wel niet gemotiveerd, bestreden.
De vorenstaande overwegingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen de vrijstelling heeft mogen verlenen, nu van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers niet is gebleken.
De rechtbank volgt de stelling van eisers dat het bestreden besluit tot rechtsonzekerheid leidt, niet. De vrijstelling is objectgebonden en niet persoonsgebonden. De vrijstelling geldt dus ook voor eventuele opvolgers van [C], voor zover zij deze praktijk ongewijzigd voortzetten. Voor een gewijzigd gebruik van het appartement zal, zoals verweerder terecht heeft overwogen, opnieuw moeten worden bezien of dat onder de vrijstelling valt. Van rechtsonzekerheid is daarom geen sprake. Dat verweerder een en ander enigszins ongelukkig heeft gemotiveerd in het bestreden besluit en dit ter zitting heeft gecorrigeerd, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep, omdat eisers daardoor niet in enig materieel of processueel belang zijn benadeeld.
Het vrijstellingsbesluit kan gezien het vorenstaande in rechte stand houden.
Legalisering
Uit de hiervoor getrokken conclusie omtrent het vrijstellingsbesluit volgt dat verweerder het verzoek om handhavend optreden niet alleen terecht heeft afgewezen omdat het gebruik van het appartement als tandartspraktijk onder de werking van het overgangsrecht valt, maar ook omdat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat dit gebruik kan worden gelegaliseerd, voor zover het al een overtreding zou zijn.
Aangezien het vrijstellingsbesluit in rechte stand kan houden, is het gebruik van het appartement als tandartspraktijk thans gelegaliseerd, voor zover dat nodig was.
Slotsom
Het beroep inzake Awb 09/954, voor zover ingesteld namens de koepelvereniging en de Vereniging van Eigenaren van de parkeergarage is niet-ontvankelijk.
Het beroep in de zaak Awb 09/954, voor zover ingesteld door [D], [G], [H] en [I] is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het namens deze eisers gemaakte bezwaar door verweerder ontvankelijk is geoordeeld. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb de bezwaren van [D], [G], [H] en [I] niet-ontvankelijk verklaren.
Het beroep in de zaak Awb 09/954, voor zover ingesteld door [A] in persoon, is gegrond omdat verweerder ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook in zoverre wordt dit besluit vernietigd.
Aangezien geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder de bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit mag aanwenden en bovendien, subsidiair, voor zover er sprake is van een overtreding, deze inmiddels is gelegaliseerd door middel van het vrijstellingsbesluit, ziet de rechtbank reden met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [A] tegen het besluit van 28 september 2007 ongegrond te verklaren.
Gelet op de uitkomst van de zaak ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers [A], [D], [G], [H] en [I] in verband met de behandeling van het beroep in de zaak Awb 09/954 gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- te weten € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
Het beroep inzake Awb 09/960 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in deze zaak bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep in de zaak Awb 09/954 voor zover ingesteld namens de koepelvereniging en de Vereniging van Eigenaren van de parkeergarage niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep in de zaak Awb 09/954 voor zover ingesteld namens [A], [D], [G], [H] en [I] gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2008, kenmerk BWT/20165390, voor zover daarbij het bezwaar ingesteld namens [A] niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover het bezwaar ingesteld namens [D], [G], [H] en [I] ontvankelijk is verklaard;
verklaart het bezwaar ingesteld namens [D], [G], [H] en [I] niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar ingesteld namens [A] ontvankelijk maar ongegrond;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan eisers [A], [D], [G], [H] en [I] het door hen betaalde griffierecht in de zaak Awb 09/954, te weten € 288,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers [A], [D], [G], [H] en [I] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag aan hen moet worden vergoed;
verklaart het beroep in de zaak Awb 09/960 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.L. Verbeek, mr. D. Aarts en mr. G. van Zeben-de Vries in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.