ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9521
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek om vervangende toestemming voor afgifte paspoort voor minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de afgifte van een paspoort voor een minderjarige. De vrouw, die samen met de minderjarige in Suriname verblijft, verzocht de rechtbank om toestemming omdat de man, de vader van de minderjarige, zijn toestemming voor de aanvraag van een reisdocument weigerde. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige buiten de territoriale reikwijdte van de relevante Europese en internationale verdragen ligt, zoals de Verordening Brussel II-bis en het Haagse Kinderbeschermingsverdrag. De rechtbank overwoog dat er geen voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer was om zich bevoegd te achten op basis van de uitzonderingsbepaling in artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vrouw had aangevoerd dat de zaak verbonden was met Nederland omdat het om een Nederlands paspoort ging, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minderjarige om vrij te kunnen reizen ook langs de weg van de Surinaamse rechter gewaarborgd konden worden, en dat er geen effectieve rechtsingang bij de Surinaamse rechtbank ontbrak. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, bijgestaan door mr. M. Huisman als griffier.