ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9295

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 34778
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake hoorplicht en beoordeling bezwaar in vreemdelingenzaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, wordt de hoorplicht in het kader van een bezwaarprocedure tegen een besluit van de minister van Justitie besproken. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, had op 29 juli 2007 een verzoek ingediend om opheffing van zijn ongewenstverklaring, welke door verweerder op 2 februari 2008 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond zonder de aanvullende gronden van bezwaar van 11 juni en 28 augustus 2008 in de beoordeling te betrekken. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet op een deugdelijke wijze van de hoorplicht heeft afgezien, aangezien de bezwaargronden niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank past artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht toe en geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door belanghebbenden te horen en een nieuw besluit te nemen. De termijn voor dit herstel wordt vastgesteld op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank heropent het onderzoek en houdt verdere beslissingen aan, waarbij wordt opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 34778
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 maart 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Surinaamse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 29 juli 2007, bij verweerder ontvangen op 1 augustus 2007, een verzoek ingediend om opheffing van de ongewenstverklaring. Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 2 februari 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 25 februari 2008 bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 25 september 2008 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar en daarbij verzocht om oplegging van een dwangsom.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 29 mei 2008, verzonden aan eisers gemachtigde op 2 oktober 2008, ongegrond verklaard.
1.3 De rechtbank heeft partijen bij brief van 15 oktober 2008 bericht dat het reeds ingediende beroep ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede wordt geacht te zijn gericht tegen het op 2 oktober 2008 verzonden besluit op bezwaar.
1.4 Verweerder heeft op 23 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil acht de rechtbank de hierna weergegeven feiten van belang.
Eiser heeft op 25 februari 2008 bezwaar gemaakt tegen het afwijzende besluit van 2 februari 2008. Eiser heeft bij brief van 4 april 2008 de gronden van het bewaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 29 mei 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit heeft verweerder verstuurd naar het verkeerde adres, te weten het adres van de voormalig gemachtigde van eiser. Vervolgens heeft eiser bij schrijven van 11 juni 2008 aanvullende gronden van het bezwaar ingediend. Verweerder heeft de ontvangst van deze brief bij schrijven van 12 juni 2008 bevestigd en daarbij aangegeven dat de brief zal worden betrokken in de besluitvorming. Bij brief van 28 augustus 2008 heeft eiser nogmaals aanvullende gronden van bezwaar ingediend. Op 2 oktober 2008 heeft verweerder het besluit van 29 mei 2008 naar het juiste adres, te weten naar het adres van eisers gemachtigde, verzonden en daarmee op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.3 Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder de gronden van bezwaar van 11 juni en 28 augustus 2008 ten onrechte niet bij de beoordeling in bezwaar heeft betrokken en dat verweerder gelet op de gronden van bezwaar niet van het horen heeft mogen afzien.
2.4 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2.5 Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.6 Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
2.7 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft afgezien van het horen op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb. Gelet op het hiervoor weergegeven verloop van de procedure is dit standpunt gebaseerd op de bezwaargronden van 4 april 2008. De aanvullende bezwaargronden van 11 juni en 28 augustus 2008 heeft verweerder niet bij deze beoordeling betrokken. Reeds hierom berust het standpunt van verweerder om van het horen af te zien, niet op een deugdelijke motivering.
2.8 Gelet op de bezwaargronden van 4 april, 11 juni en 28 augustus 2008, bezien in het licht van het primaire besluit, de toepasselijke wettelijke voorschriften, het beleid en de aard van de onderhavige zaak, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voorts niet op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder heeft het bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond kunnen achten en heeft derhalve niet van horen op grond van artikel 7:3, onder b, Awb kunnen afzien.
2.9 Uit de omstandigheid dat verweerder de bezwaargronden van 11 juni en 28 augustus 2008 niet bij zijn beoordeling in het bestreden besluit heeft betrokken, volgt dat verweerder niet conform artikel 7:11 Awb op grondslag van het bezwaar heeft beslist.
2.10 De rechtbank ziet in dit geval, ter bevordering van de definitieve geschillenbeslechting, aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:51a Awb en verweerder in de gelegenheid te stellen bovengenoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen door belanghebbenden te horen naar aanleiding van het bezwaar en een nieuw besluit te nemen, waarbij de bezwaargronden van 11 juni en 28 augustus 2008 worden betrokken. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen, wordt door de rechtbank bepaald op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
2.11 De rechtbank verzoekt verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb, zo spoedig mogelijk kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 heropent het onderzoek;
3.2 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en aan eiser bekend te maken, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
3.3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem en M. Mateman, rechters en op 22 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.