ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8966

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/323 F
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. De schuldenaar had een verzoek ingediend tot opheffing van het faillissement, met gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2010 was de schuldenaar echter niet verschenen, wat leidde tot complicaties in de beoordeling van zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar weliswaar een verzoekschrift had ingediend, maar dat zijn afwezigheid bij de behandeling een belangrijke factor was. De rechtbank kon daardoor niet vaststellen of de schulden van de verzoeker te goeder trouw tot stand waren gekomen, wat essentieel is voor de beoordeling van de schuldsaneringsregeling. De curator had eerder positief geadviseerd over de omzetting, maar de rechtbank vond dat de voorwaarden van artikel 15b van de Faillissementswet niet waren vervuld. De rechtbank concludeerde dat het faillissement niet kon worden opgeheven en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen. De beslissing werd genomen in het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de schuldenaar en de geldende wetgeving.

Uitspraak

insolventienummer: 07/323 F
uitspraakdatum : 25 maart 2010
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
In het faillissement van:
[failliet],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
ten tijde van de faillietverklaring
wonende te: [postcode] [woonplaats], [adres],
heeft schuldenaar op 17 april 2009 een verzoek ingediend strekkende tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Op 11 november 2009 is verzocht om aanhouding van het verzoek, teneinde schuldenaar de gelegenheid te geven om orde op zaken te stellen.
Ten aanzien van schuldenaar is bij vonnis van 13 juni 2007 het faillissement uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. P. van Essen tot rechter-commissaris. Mr. M.T.H. Vuurens-Mulder, advocaat te Delft, is benoemd tot curator.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 maart 2010. Bij deze behandeling zijn zowel schuldenaar als curator verschenen en gehoord.
De curator heeft eerder schriftelijk positief geadviseerd over de omzetting. Schuldenaar heeft vijfentwintig maanden fulltime gewerkt en Recofa-conform aan de boedelrekening afgedragen. De nieuwe schulden die waren ontstaan zijn geheel ingelopen.
De rechter-commissaris heeft, gelet op het ontstaan van de nieuwe schulden en het ontbreken van enkele gegevens, aanleiding gezien een mondelinge behandeling te plannen.
Schuldenaar heeft ter terechtzitting desgevraagd aangevoerd dat hij tijdens de behandeling van zijn faillissementsaanvraag een beroep heeft gedaan op de schuldsaneringsregeling, doch dat hij bij de behandeling van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is verschenen omdat hij behoefte had aan rust. De verplichtingen die gelden in de schuldsaneringsregeling kon hij op dat moment niet aan.
Met betrekking tot de schuld bij de Belastingdienst heeft schuldenaar desgevraagd verklaard dat hij de vordering met een bedrag van circa € 25.000, - heeft verminderd, door het alsnog aanleveren van de juiste - en niet door zijn administratiekantoor overgelegde - gegevens.
De curator heeft desgevraagd verklaard dat artikel 15b Faillissementswet (Fw) wat haar betreft buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de termijn van veertien dagen een te korte periode is. Bij de totstandkoming van de wet is hierover niet goed nagedacht. De bedoeling van de schuldsaneringsregeling is immers de mogelijkheid van een nieuwe financiële start.
Ten aanzien van de schuld bij de Belastingdienst heeft de curator verklaard dat de schuld lang geleden is ontstaan. De schuld is ontstaan door het disfunctioneren van het administratiekantoor.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit het dossier is gebleken dat schuldenaar tijdens de behandeling van zijn faillissementsaanvraag op 14 februari 2007 heeft aangegeven dat hij een verzoek had gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit heeft er toe geleid dat de faillissementsaanvraag voor een periode van tien weken is aangehouden. Op 25 april 2007 is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoeker niet bij de behandeling is verschenen en de rechtbank zodoende ondermeer niet heeft kunnen vaststellen of de schulden van verzoeker te goeder trouw tot stand zijn gekomen en of overigens geen sprake is van een grond als bedoeld in artikel 288 lid 1 onder b Fw.
Artikel 15b lid 1 Fw geeft een regeling op grond waarvan een faillissement op verzoek van de gefailleerde kan worden opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Voorwaarde die de wet in artikel 15b Fw stelt is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. In het onderhavige geval heeft schuldenaar echter wel een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend, maar is hij uiteindelijk bij de mondelinge behandeling niet verschenen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het haar niet vrij staat het faillissement op te heffen onder het gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank ziet artikel 15b Fw niet op een situatie waarbij wel een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling is ingediend, maar verzoeker om hem al dan niet moverende redenen niet bij de mondelinge behandeling is verschenen en de rechtbank om die reden de verzoeker niet ontvankelijk heeft verklaard of het verzoekschrift heeft afgewezen. Aldus dient het thans voorliggende verzoek te worden afgewezen, waardoor de overige toelatingseisen onbesproken kunnen blijven.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot opheffing van het faillissement van [failliet] voornoemd onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2010 in aanwezigheid van
mr. S. Alkema-Notting, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te 's-Gravenhage.