ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8916

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/16346
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Pardonregeling bij verblijf van meer dan twee weken in het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Guineese vreemdeling, en de Minister van Justitie. Eiser had meer dan twee weken in Frankrijk verbleven, wat volgens de gedragslijn van de verweerder impliceert dat hij de intentie had Nederland definitief te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de gedragslijn van de verweerder, die stelt dat bij een verblijf van meer dan twee weken in het buitenland de beweegredenen niet meer relevant zijn, niet kennelijk onredelijk is en niet in strijd met de Pardonregeling. Eiser had geen aanbod gekregen op grond van de Pardonregeling omdat hij na 1 april 2001 Nederland twee keer had verlaten. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder hadden moeten nopen om van de gedragslijn af te wijken. Eiser had aangevoerd dat hij niet de intentie had om zich in Frankrijk te vestigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze intentie niet relevant was gezien de duur van zijn verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/16346
V-nummer: [xxx]
Inzake: …, eiser,
gemachtigde mr. J. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T.J.W. Visser.
I Procesverloop
1 Eiser is geboren op… en heeft de Guineese nationaliteit. Bij brief van 21 december 2007 heeft hij verweerder verzocht hem een afschrift te doen toekomen van de minuut waarin staat vermeld dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud), zoals neergelegd in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Pardonregeling). Bij brief van 17 januari 2008 heeft verweerder eiseres een afschrift van de minuut toegezonden. Bij brief van 17 januari 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Pardonregeling. Bij besluit van
1 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser op 5 februari 2008 beroep ingesteld.
2 Bij brief van 20 januari 2009 heeft verweerder eiser bericht dat de beslissing op bezwaar van 1 februari 2008 is ingetrokken. Bij brief van 2 februari 2009 heeft eiseres het beroep ingetrokken. Bij besluit van 27 april 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 5 mei 2009 beroep ingesteld.
3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010. Ter zitting is eiser verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
Ingevolge artikel 3.17a, aanhef en onder c, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, wordt als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000 aangewezen de beperking verband houdende met de Pardonregeling.
1.2 Volgens de Pardonregeling is één van de voorwaarden voor verlening een verblijfsvergunning dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven. De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling na 1 april 2001 aantoonbaar is vertrokken uit Nederland.
2 Verweerder heeft eiser geen aanbod gedaan op grond van de Pardonregeling, omdat hij sinds 1 april 2001 Nederland twee keer heeft verlaten. Nu eiser in 2004 meer dan twee weken in het buitenland heeft verbleven, doet het er niet meer toe met welke intentie hij Nederland heeft verlaten.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Hij voert daartoe aan dat hij niet de intentie heeft gehad om zich in Frankrijk te vestigen. Hij heeft ook zijn hoofdverblijf niet verplaatst. Eiser stond nog steeds ingeschreven in Nederland en ontving leefgeld van de stichting Nidos. Eiser acht het onredelijk en onevenredig om hem na een langdurig verblijf In Nederland de verblijfsvergunning te onthouden vanwege een kort bezoek aan het buitenland. Verweerder stelt ten onrechte dat hij geen antwoord heeft gegeven op de vragen die hem bij brief van 27 maart 2009 zijn gesteld.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 Niet in geschil is dat eiser in 2004 meer dan twee weken in Frankrijk heeft verbleven. Ter onderbouwing van de stelling dat eiser het verblijf in Frankrijk kan worden tegengeworpen, heeft verweerder in zijn verweerschrift verwezen naar het verslag van een overleg dat verweerder in het kader van de Pardonregeling op 27 mei 2008 met de Tweede Kamer heeft gehad (TK 2007-2008, 31018, nr. 41). Pagina 7 van voormeld verslag vermeldt dat verweerder de Tweede Kamer heeft medegedeeld dat, als mensen naar het buitenland reizen, de vraag van belang is wat hun intentie is om dat te doen. Ook de duur van het verblijf is belangrijk. In het geval van een kortstondig verblijf buiten Nederland zonder nadere indicatie in het IND-dossier omtrent de beweegredenen, wordt aangenomen dat niet de intentie van het verblijf is zich in dat land te vestigen. Als het verblijf langer duurt dan twee weken, mag worden aangenomen dat de intentie is om zich in dat land te vestigen. Die termijn is vastgesteld door de rechter, aldus verweerder.
4.2 Uit deze gedragslijn van verweerder kan worden afgeleid dat de vreemdeling die de intentie heeft gehad Nederland definitief te verlaten, een verblijf in het buitenland, ongeacht de aard en duur van dat verblijf, wordt tegengeworpen en dat bij een verblijf van meer dan twee weken in het buitenland wordt aangenomen dat de vreemdeling de intentie heeft gehad Nederland definitief te verlaten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit de gedragslijn volgt dat bij een verblijf van meer dan twee weken in het buitenland de beweegredenen van dat verblijf er niet meer toe doen. Dat betekent dat er geen ruimte bestaat voor de vreemdeling om aan te tonen dat hij, ondanks zijn verblijf in het buitenland van meer dan twee weken, nimmer de intentie heeft gehad Nederland definitief te verlaten.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank staat voormelde gedragslijn en de uitleg die verweerder daaraan geeft niet aan een juiste uitvoering van de Pardonregeling in de weg. Bovendien kunnen die gedragslijn en de uitleg daarvan niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd. De gedragslijn is immers al een uitzondering op de in de Pardonregeling vervatte beleidsregel dat ongeacht de intentie die de vreemdeling heeft gehad om Nederland te verlaten een niet ononderbroken verblijf wordt tegengeworpen.
4.4 Zo al moet worden aangenomen dat eiser nimmer de intentie heeft gehad Nederland definitief te verlaten, kan dat niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die verweerder had moeten nopen om van de Pardonregeling en de in het kader daarvan gevolgde gedragslijn af te wijken. Die omstandigheid kan namelijk geacht worden te zijn verdisconteerd bij het vaststellen van die regeling en gedragslijn, nu verweerder bij een verblijf in het buitenland van meer dan twee weken kennelijk een discussie omtrent de beweegredenen voor dat verblijf heeft willen uitsluiten. Ook de lange duur van eisers verblijf hier te lande moet geacht worden te zijn verdisconteerd in de Pardonregeling en kom om die reden niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.5 Eiser heeft nog aangevoerd dat hij - anders dan verweerder in zijn besluit heeft overwogen - wel een reactie op de vragen van 27 maart 2009 heeft ingezonden, namelijk op de datum van de beslissing op bezwaar, 27 april 2009. Verweerder heeft evenwel onweerspoken gesteld dat de reactietermijn van de brief van 27 maart 2009 twee weken bedroeg, zodat de reactie ruim buiten de termijn is verzonden. Eiser kan dan ook niet met succes stellen dat verweerder zijn reactie tijdig heeft ontvangen. Evenmin kan verweerder het verwijt worden gemaakt de reactie niet meer te hebben betrokken in de besluitvorming, omdat het bestreden besluit pas op 4 mei 2009 is verzonden. De fase van besluitvorming was immers reeds afgesloten op 27 april 2009. Hetgeen eiser in de brief van 27 april 2009 heeft aangevoerd is later in het beroepschrift herhaald. Verweerder heeft op hetgeen aldus is aangevoerd gereageerd in zijn verweerschrift. Van een onjuistheid in het bestreden besluit of onzorgvuldigheid van de kant van verweerder is dan ook niet gebleken.
4.6 Het beroep is derhalve ongegrond.
4.7 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 maart 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: