ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8873

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/18999
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het mvv-vereiste in relatie tot de gezondheidstoestand van de eiser en de advisering van het BMA

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Collet, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Jansen. Eiser, een Servische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die zich baseerde op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser betwistte de afwijzing en stelde dat er concrete redenen zijn om aan de juistheid van het BMA-advies te twijfelen, met name gezien zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de onzekere behandelomstandigheden in Servië.

De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies onvoldoende duidelijkheid bood over de veiligheid van de behandelomgeving in Servië. De rechtbank concludeerde dat er een concreet aanknopingspunt voor twijfel bestond aan de volledigheid van het BMA-advies, vooral omdat de voorwaarden voor de fysieke overdracht aan een psychiater bij aankomst in Servië niet gegarandeerd waren. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat eiser in staat was om te reizen, zonder dat aan de voorwaarden van het BMA was voldaan.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-, en diende het griffierecht van € 150,- te worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de gezondheidstoestand van vreemdelingen in het kader van het mvv-vereiste en de advisering door het BMA.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/18999
070.207.5944
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[Naam],
eiser,
gemachtigde mr. M.A. Collet,
advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.M. Jansen,
medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2009 (hierna: het bestreden besluit).
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. de Haan, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [1976] en dat hij de Servische nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 19 juni 2002 in Nederland als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving. Op 10 april 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel “medische behandeling”. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
2. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met het ondergaan van medische behandeling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) beschikt.
Op grond van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv indien het een vreemdeling betreft, voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
Volgens onderdeel B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, worden afgewezen indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding (het paspoortvereiste).
In artikel 3.72 van het Vb 2000 is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet afgewezen indien de vreemdeling naar het oordeel van de Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt. Hiertoe heeft verweerder gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en er voorts geen grond is om aan te nemen dat toepassing van artikel 3.71 van het Vb 2000 zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Uitgegaan wordt van de juistheid van de informatie van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 23 juni 2008 en 3 maart 2009. In deze adviezen is geconcludeerd dat behandelingsmogelijkheden in Servië aanwezig zijn en dat eiser onder bepaalde voorwaarden kan reizen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg in het land van herkomst betreffen worden niet bij de beoordeling betrokken. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de medisch adviseur van het BMA niet is gehouden om alle gronden van bezwaar, bijvoorbeeld ook de niet-medische gronden, in zijn advies mee te nemen. Hij richt zich slechts op de medische aspecten van de zaak. Nu voorts niet is aangetoond dat er sprake is van een situatie waarin eiser door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een document voor grensoverschrijding, wordt eiser niet vrijgesteld van het paspoortvereiste.
4. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het ondergaan van medische behandeling, heeft gehandhaafd. Hiertoe heeft eiser – voor zover van belang en samengevat – betoogd dat er een concrete aanleiding is om aan de juistheid van het BMA-advies te twijfelen. Uit de verklaring van de behandelend psychiater blijkt dat een enkele overplaatsing in Nederland al een zware reactie bij eiser teweeg brengt. Dit zal des te meer gelden wanneer eiser gedwongen wordt af te reizen naar Servië. Voorts verwijst eiser naar een uitspraak van de medische Tuchtraad van 12 januari 2010, alsmede naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 januari 2009, nr. 200805014/1 (JV 2009/147). Voorts zijn de behandelmogelijkheden in Servië voor eiser niet bereikbaar. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat eiser bij aankomst aan een behandelaar kan worden overgedragen. Hiermee wordt niet voldaan aan de eisen die het BMA heeft gesteld, namelijk dat eiser bij aankomst dient te worden overgedragen aan een behandelaar. Verweerder heeft verder het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte zonder meer verworpen.
Tenslotte gaat verweerder ten onrechte niet in op het beroep dat is gedaan op de stukken die in het kader van de asielprocedure zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de Servische politie tijdens een huiszoeking onder andere het paspoort van eiser in beslag genomen heeft. Bij brief van 28 april 2008 is een verzoek om (tijdelijke) vrijstelling van het paspoortvereiste gedaan. Bij deze brief is een verklaring van de Servische ambassade overgelegd waaruit blijkt dat een paspoort wordt verstrekt onder andere onder de voorwaarde dat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning. Er is dan ook sprake van een cirkelredenering: verweerder stelt zich op het standpunt “geen paspoort geen vergunning”, de Servische regering stelt “geen vergunning geen paspoort”, aldus eiser.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Allereerst staat ter beoordeling of verweerder het advies van het BMA van 23 juni 2008 en het aanvullend advies van 3 maart 2009 ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit, meer in het bijzonder het oordeel dat eiser in staat is te reizen naar Servië en daar de behandeling van een door hem in te dienen mvv-aanvraag kan afwachten.
6. Het is vaste rechtspraak (onder meer: de Afdeling, 11 december 2008, LJN BG7950) dat een advies van het BMA een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
7. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (ptss) en dat hij daarvoor behandeld wordt. Eiser heeft onder meer naar voren gebracht dat eiser een veilige behandelomgeving nodig heeft en dat daarvan in het land van herkomst geen sprake is. Ter onderbouwing heeft eiser verklaringen overgelegd van de behandelend psycholoog van 22 september 2008 en – na het bestreden besluit – van de behandelend psychiater van 10 juni 2009. Het BMA heeft op deze stelling niet expliciet gereageerd. Wel staat in het nadere advies van 6 maart 2009, waarin wordt gereageerd op de verklaring van de psycholoog, het volgende antwoord op vraag 5a (over de behandelmogelijkheden in Servië):
“Jawel. Daarbij wil ik een kanttekening maken. De behandelmogelijkheden in Servië zijn onderzocht en het blijkt dat deze in medisch-technische zin aanwezig zijn. Echter, geen uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van die behandeling die van de omstandigheden in het land van herkomst afhankelijk is.”
8. De rechtbank stelt vast dat daarmee geen duidelijk antwoord wordt gegeven op de vraag of voor eiser een veilige behandelomgeving bestaat in zijn land van herkomst. De rechtbank komt op dit punt dan ook tot het oordeel dat sprake is van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid van de advisering van het BMA. Voor wat betreft de vraag of eiser in staat moet worden geacht de behandeling van een in te dienen mvv-aanvraag in Servië af te wachten, kon de advisering van het BMA niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
9. Blijkens het advies van 6 maart 2009 is het BMA van oordeel dat eiser onder voorwaarden in staat moet worden geacht om te reizen. Eén van de voorwaarden is dat eiser direct na aankomst in Servië, op het vliegveld, wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse. Uit het advies moet worden afgeleid dat eiser niet in staat moet worden geacht te reizen zolang niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het niet op voorhand onaannemelijk is dat deze fysieke overdracht kan plaatsvinden, nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een belemmering vormen om aan de fysieke overdracht te voldoen. Daaruit kan de rechtbank niet afleiden dat ten tijde van het bestreden besluit was geregeld en gegarandeerd dat na verwijdering van eiser bij aankomst op het vliegveld fysieke overdracht aan een psychiater zou plaatsvinden. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op basis van de advisering van het BMA op het standpunt gesteld dat eiser in staat moet worden geacht te reizen.
10. Verder moet worden beoordeeld of verweerder het paspoortvereiste aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 april 2008 een verklaring heeft overgelegd van de Ambassade van de Republiek Servië van 23 april 2008. In deze verklaring heeft de Servische Ambassade antwoord gegeven op de vraag welke documenten nodig zijn om een paspoort te kunnen verkrijgen. Onder meer moet worden overgelegd (punt 6):
“Valid residence permission in The Netherlands (document that proves that person legally resides in The Netherlands. Asylum seekers are excluded)”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom uit deze brief niet is af te leiden dat eiser geen paspoort kan verkrijgen. De enkele stelling dat niet is gebleken dat eiser door de autoriteiten niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
11. Het vorenstaande leidt tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), onder aanwijzing van verweerder die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 150,- (honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
Afschrift verzonden op: 18 maart 2010