ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8826

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
335485 - HA ZA 09-1306
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor schade van mosselkwekers als gevolg van natuurlijke oorzaken; TPW-systematiek; reden voor herberekening over perioden vóór finale ronde van 1995?

In deze zaak vorderde de commanditaire vennootschap Gebroeders [A.] C.V. compensatie voor schade die zij had geleden als gevolg van natuurlijke oorzaken, specifiek in de mosselkweeksector. De eiseres stelde dat de compensatie die haar was toegekend door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, niet adequaat was en dat de TPW-systematiek (theoretische productiewaarde) verkeerd was toegepast. De rechtbank behandelde de zaak op 24 februari 2010, waarbij het vonnis werd uitgesproken na een uitgebreide procedure die begon met de dagvaarding op 1 april 2009. De rechtbank onderzocht de feiten en de argumenten van beide partijen, waarbij de eiseres stelde dat de schade die haar was toegekend in 1995 niet overeenkwam met de werkelijke schade die zij had geleden. De Staat voerde aan dat de TPW-systematiek correct was toegepast en dat er geen grond was voor aanvullende compensatie. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiseres niet konden worden toegewezen, omdat de finale ronde van 1995 geen ruimte bood voor herbeoordeling van schade die vóór dat jaar was geleden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die door de Staat waren gemaakt. Dit vonnis benadrukt de strikte toepassing van de TPW-systematiek en de definitieve aard van de besluiten die in het kader van de finale ronde zijn genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 335485 / HA ZA 09-1306
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
GEBROEDERS [A.] C.V.,
gevestigd te [vestiging]
eiseres,
advocaat mr. E. Grabandt, te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter, te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [eiseres] en de Staat genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 april 2009;
- de conclusie van antwoord van 24 juni 2009;
- het tussenvonnis van 8 juli 2009, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de brieven van 3 december 2009 en van 19 januari 2010 (met bijlagen, en met een uitbreiding van de grondslag van de eis) van de behandelende advocaat van [eiseres], mr. P.W.H.M. Haans te Bergen op Zoom, en de brief van 1 december 2009 met bijlagen) van de advocaat van de Staat;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] exploiteert een mosselkweekbedrijf. De sector van mosselkwekers in Nederland omvat ongeveer 85 bedrijven. De percelen van deze bedrijven liggen in de Zeeuwse stromen of de Waddenzee en worden gehuurd van de Staat.
2.2. In het verleden heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV, voorheen de afkorting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), orgaan van de Staat, voorzieningen getroffen ter compensatie van schade van mosselkwekers als gevolg van natuurlijke oorzaken, zoals verzanding van hun percelen. Daarnaast voorzag de Deltaschadewet in tegemoetkomingen in schade als gevolg van de Deltawerken. Tussen [eiseres] en de Staat is in mei 2008 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, met een finale regeling voor de schade van [eiseres] als gevolg van de Deltawerken.
2.3. De voorzieningen ter vergoeding van schade door natuurlijke oorzaken hebben in de jaren vóór 1995 meermalen geleid tot doorlichtingsronden waarbij de Staat de schade heeft vastgesteld en op basis daarvan compensatiepercelen in huur heeft uitgegeven aan de mosselkwekers bij wie dergelijke schade was geconstateerd. In het kader van dit zogenoemde interimbeleid zijn er doorlichtingsronden geweest in 1979, 1982 en 1985. Hierbij heeft de Staat aan mosselkwekers die daarvoor in aanmerking kwamen, op tijdelijke basis vervangende percelen beschikbaar gesteld. In 1995 heeft een "finale ronde" plaatsgevonden.
2.4. Met een brief van 8 juli 1986 heeft de directeur van de Directie Visserijen van het ministerie van LNV (toen nog geheten: Landbouw en Visserij) het volgende aan [eiseres] bericht:
"Uw brief van 5-4-1986 is behandeld in de 87e vergadering van de Adviescommissie Uitgifte Mosselpercelen.
De commissie heeft mij alsvolgt geadviseerd.
Hoewel het bedrijf vraagt om diepe gronden in de Waddenzee of in de Oosterschelde, ligt het meer in de lijn om de halfwasproduktie in de Oosterschelde te vergroten.
Compensatie van natuurlijke schade kan pas worden afgehandeld in de finale-doorlichting als duidelijker is hoe de Oosterschelde-percelen zich ontwikkelen.
[...]"
2.5. Met een brief van 20 mei 1987 heeft de directeur Visserijen het volgende aan [eiseres] bericht:
"In vervolg op het telefonisch onderhoud [...] deel ik u het volgende mede.
Daar u het perceel OSOD 125 als compensatiemogelijkheid afwijst en er thans geen andere passende vervangende grond voorhanden is, heb ik besloten de onderhavige zaak te behandelen in het kader van de finale doorlichting van alle mosselkweekbedrijven, die aan het eind van de huurperiode zal plaatsvinden."
2.6. Bij de finale ronde is de schade van mosselkwekers vastgesteld aan de hand van de zogeheten TPW-systematiek (TPW = theoretische productiewaarde). De TPW van een bepaald perceel geeft aan welke bijdrage - in mosseltonnen (mt's) van 100 kg - dat perceel kan bijdragen aan de totale mosselproductie in enig jaar, voor zover het de bezaaibare oppervlakte van een perceel betreft. Volgens deze systematiek behoort de TPW van alle percelen tezamen een afspiegeling te zijn van de gemiddelde mosselproductie per jaar. De productiewaarde is niet voor elk perceel gelijk. Ieder perceel is ingedeeld in één of meer kwaliteitsklassen. Per kwaliteitsklasse geldt een standaard TPW per hectare. De TPW van een perceel geeft geen inzicht in de werkelijke productie van het perceel.
2.7. In december 1993 heeft de Directie Visserijen een brochure met de titel "De finale doorlichtingsronde van mosselpercelen". Hierin is de gang van zaken bij de finale ronde beschreven. In de "Samenvatting van de hoofdlijnen van de finale doorlichtingsronde" vermeldt deze brochure het volgende:
"Wat is de finale ronde?
1. Definitieve vaststelling van de produktie-achteruitgang van bedrijven als gevolg van schade aan mosselpercelen
2. Vaststellen schade aan mosselpercelen sinds 1985
3. Vaststellen mogelijkheden voor compensatie
4. Uitgifte percelen"
Onder het kopje "Verschillen met vorige doorlichtingen" vermeldt de brochure het volgende:
"De procedure zoals die bij de finale ronde zal worden gehanteerd kent voor wat betreft de referentiejaren twee verschillen:
* Als referentie jaren worden niet de meest aktuele produktieseizoenen (1990-1994) meegenomen.
* Als totale referentieperiode worden geen zes maar acht jaar genomen.
Als ijkpunt voor de vaststelling van een verandering van het produktie-aandeel t.o.v. de basisjaren (1968/1969 t/m 1973/1974), geldt niet het gemiddelde over de laatste jaren, voorafgaande aan de finale doorlichting, maar geldt een gemiddelde over een aantal eerdere jaren namelijk:
1981/1982 t/m 1988/1989"
De brochure houdt onder het kopje "Berekeningsgrondslag finale doorlichtingsronde" onder meer het volgende in:
"[...]
Bij de tussentijdse compensaties werd ernaar gestreefd het aandeel dat een bepaald bedrijf in de Nationale mosselproduktie tijdens de basisjaren (68/69 t/m 73/74) had, zoveel mogelijk te herstellen.
Na de laatste doorlichtingsronde in 1985 is besloten om in afwachting van verdere ontwikkelingen van de Deltawerken een volgende compensatieronde uit te stellen. Tevens is toen het besluit genomen om bij deze compensatieronde te beoordelen of de in 1985 uitgevoerde compensatieronde adequaat is geweest. De achtergrond hiervan was dat niet goed voorspelbaar was of de toen uitgegeven compensatiepercelen zouden voldoen aan de verwachtingen. Dit in verband met de nog onzekere productie-omstandigheden in de veranderende Oosterschelde."
2.8. Blijkens een brief van 10 januari 1995 aan [eiseres] heeft de minister van LNV de in het kader van de finale ronde de schade voor het bedrijf van [eiseres] definitief vastgesteld. Het voor [eiseres] vastgestelde schadecijfer is vermeld in de bij die brief gevoegde brief van 6 januari 1995 van Moret Ernst & Young Accountants (hierna Moret). De brief van Moret vermeldt de volgende uitkomsten:
"Voor uw bedrijf leiden de uitgevoerde berekeningen tot de volgende uitkomsten:
2.9. Een bezwaar van [eiseres] tegen deze vaststelling is door de minister van LNV afgewezen.
Het geschil
[eiseres] vordert de veroordeling van de Staat:
a. om het in de onder 2.8 genoemde brief van 10 januari 1995 weergegeven definitief vastgestelde schadecijfer van 2.707 mt te wijzigen in 11.677 mt en om aan haar op grond hiervan compensatie in natura te verstrekken door toedeling van compensatiepercelen;
b. om aan haar, [eiseres], de tussentijds geleden schade te vergoeden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat;
c. tot betaling van de proceskosten.
3.2. Met inachtneming van de onder 1.1 vermelde uitbreiding van de grondslag van haar eis voert [eiseres] hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. In haar geval is er sprake van een - ook door Moret vastgestelde - daling van het productieaandeel met 43% (immers van 2,09% van de totale waarde naar 1,20% daarvan). Deze daling is het gevolg van een daling van de productiewaarden van haar percelen. De uitgangspunten van (de systematiek van) de finale ronde brengen mee dat zij niet slechts 2.707 mt vergoed moet krijgen, maar 11.677 mt. Door haar desbetreffende verzoek af te wijzen heeft de Staat jegens haar onrechtmatig gehandeld, althans wanprestatie gepleegd. De wanprestatie bestaat hierin dat de Staat geen gevolg heeft gegeven aan de toezeggingen in de brieven van 8 juli 1986 en van 20 mei 1987 (zie onder 2.4 en 2.5). De compensatieronde van 1985 is niet adequaat geweest, zodat daarop nog kan worden teruggekomen.
3.3. De Staat voert verweer. Volgens de Staat is de TPW-systematiek in dit geval juist toegepast en bestaat geen grond voor toekenning aan [eiseres] van aanvullende percelen of van schadevergoeding op andere wijze. De Staat betwist dat hij jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd of is tekortgeschoten in de nakoming van enige verbintenis.
3.4. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
De beoordeling
Het gaat in deze zaak niet om Deltaschade maar om de adequaatheid van de aan [eiseres] toegekende compensatie wegens natuurlijke schade. Niet in geschil is dat deze compensatie dient te worden berekend op basis van de TPW-systematiek; de gelding daarvan staat tussen partijen niet ter discussie. [eiseres] is van mening, zoals zij ook tijdens de comparitie heeft verklaard, dat deze systematiek in haar geval verkeerd is toegepast.
4.2. [eiseres] stelt - terecht - dat de gedragingen van de Staat dienen te worden getoetst aan de regels met betrekking tot de finale ronde. Door de verwijzing naar de brochure van december 1993, waarin deze regels zijn uiteengezet, legt zij die regels zelf ten grondslag aan haar vordering.
4.3. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar uitleg van de tekst van de brochure en evenmin in die van de aangehaalde brieven van 8 juli 1986 en van 20 mei 1987 van de directeur Visserijen. Bij de samenvatting van de hoofdlijnen van de finale doorlichtingsronde, zoals onder 2.7 opgenomen, is in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen vermeld dat de finale ronde betrekking heeft op schade die is opgetreden "sinds 1985". In een afzonderlijk onderdeel van de brochure wordt dit gegeven uitgewerkt. De situatie van 1985, na de compensatieronde in dat jaar, is - behoudens eventuele rekenfouten, die hier niet aan de orde zijn - bij de finale ronde kennelijk een gegeven geweest. De onder 2.7 eveneens aangehaalde passages onder de kopjes "Verschillen met vorige doorlichtingen" en "Berekeningsgrondslag finale doorlichtingsronde" bieden, in totaliteit en in hun onderlinge samenhang bezien, geen aanknopingspunt voor de door [eiseres] bepleite stelling dat in de finale ronde ook de juistheid van de uitkomsten van de compensatieronden van 1985 en eerdere jaren in volle omvang in de beoordeling wordt betrokken. De in het vooruitzicht gestelde beoordeling van de adequaatheid van de compensatieronde van 1985 had kennelijk slechts betrekking op de vraag of <I> de toen slechts tijdelijk uitgegeven compensatiepercelen adequaat bleken te zijn geweest. Daarvoor is ook een reden gegeven, te weten dat destijds niet goed voorspelbaar was of de toen uitgegeven compensatiepercelen zouden voldoen aan de verwachtingen </I>(cursivering van de rechtbank). Uit niets blijkt dat met het onderzoek in het kader van de finale ronde een bredere toets zou worden aangelegd. In dit verband verdient opmerking dat aan [eiseres] bekend was dat de uitgifte van compensatieronden vóór 1995 slechts een tijdelijk karakter had. Dit volgde mede uit de brieven van 8 juli 1986 en van 20 mei 1987. Ook uit deze brieven kan geen andere of verdere strekking worden afgeleid.
4.4. De centrale stelling van [eiseres] dat de compensatieronde van 1985 niet adequaat is geweest en dat in de finale ronde van 1995 daarop zou kunnen worden teruggekomen, slaagt dus niet. In 1995 stond de eventuele schade van vóór 1985 niet meer ter discussie. Hiermee is het lot van haar vordering bezegeld. De verdere geschilpunten kunnen onbesproken blijven.
4.5. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 262 wegens griffierecht en op € 904 (twee punten à € 452, volgens tarief II) wegens salaris van de advocaat.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 262 wegens griffierecht en op € 904 wegens salaris van de advocaat, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot het tijdstip van volledige betaling,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010