ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8073

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/760 en AWB 10/756
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-claimant en non-refoulement beginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van eiser, een Somalische nationaliteit houder. Eiser had op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 6 januari 2010 door de Minister van Justitie was afgewezen, met de stelling dat Griekenland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 25 februari 2010 behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Griekse autoriteiten in strijd handelen met het beginsel van non-refoulement, zoals blijkt uit een UNHCR rapport. Dit rapport geeft aan dat Dublin-claimanten, waaronder eiser, niet adequaat worden geregistreerd en dat er risico's zijn dat zij zonder toegang tot een effectieve rechtsgang worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er feiten en omstandigheden zijn die de presumptie van eerbiediging door Griekenland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM weerleggen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Minister van Justitie niet zonder nader onderzoek en motivering heeft mogen aannemen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser zal nakomen.

De uitspraak leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit wordt vernietigd en de Minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die redelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: AWB 10/760 en AWB 10/756
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
[eiser]
geboren op [1986],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
verzoeker/eiser (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders, advocaat te Oss,
en
de Minister van Justitie,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Luik, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 15 mei 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 6 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Griekenland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 7 januari 2010 is daartegen beroep ingesteld. Eiser mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 7 januari 2010 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Het verzoek is ter zitting van 25 februari 2010 behandeld. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2.3 Verweerder heeft de Griekse autoriteiten op 10 juli 2009 verzocht om eiser over te nemen op de voet van artikel 10, eerste lid, van Vo 343/2003. Griekenland heeft niet tijdig gereageerd op dit overnameverzoek. Op grond van artikel 18, zevende lid, van Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek. Niet in geschil is dat Griekenland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
2.4 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Krachtens het door verweerder ter zake gevoerde beleid in paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) wordt van de mogelijkheid het asielverzoek zelf te behandelen terughoudend gebruik gemaakt.
Ingevolge paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vc 2000 gaat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten principale vanuit dat de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Het is in dat geval volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Griekenland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd (zie onder meer een uitspraak van de Afdeling van 3 november 2009, zaak nr. 200905828/1, JV 2009/485). Eerst indien hij daarin is geslaagd, kan verweerder niet langer volstaan met een algemeen beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is het aan hem om concreet te weerleggen dat eiser bedoelde risico's loopt.
2.5 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in zijn geval niet mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zodat verweerder toepassing had dienen te geven aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003. In dit verband heeft eiser gewezen op de vragen die op 6 november 2009 en op 9 november 2009 door het Europese Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) zijn gesteld aan de Griekse autoriteiten, de Nederlandse autoriteiten en de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR). Voorts heeft eiser gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 6 november 2009 (Awb 09/2146, niet gepubliceerd), het rapport van 1 oktober 2009 van het Noorse Helsinki Comité, NOAS en AITIMA, getiteld “Out the back door: illegal deportations of refugees from Greece”, het rapport van 1 november 2009 van Human Rights Watch “No Refuge, migrants in Greece” en op het rapport “Observations on Greece as a country of asylum” van de UNHCR van december 2009 (hierna: UNHCR rapport). Ter zitting is door eiser gewezen op uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 4 januari 2010 (Awb 09/33682, LJN BK8213), van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 februari 2010 (Awb 09/39818, LJN BL3931) en van de Afdeling van 15 februari 2010 (zaak nr. 200905823/1, LJN BL4546).
2.6 De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling in de laatstgenoemd uitspraak heeft geoordeeld dat vorenbedoelde door het EHRM gestelde vragen op zichzelf geen grond opleveren voor de conclusie dat het EHRM van oordeel is dat de omstandigheden in Griekenland aan overdracht in de weg staan, zodat de verwijzing van eiser naar deze vragen niet tot gegrondverklaring van het beroep kan leiden.
2.7 In het UNHCR rapport is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“The return from Greece to Turkey of people who may be in need of international protection can occur in several ways:
(1) refusal of entry at the land border, (2) “pushbacks” at sea, and (3) deportation after arrest inland. In some cases, return takes place without any formalities or access to procedures in Greece. In others, removal to Turkey is effected under deportation processes implemented under the Greece-Turkey Readmission Agreement. According to UNHCR’s observation, among those returned to Turkey are Iraqis, Afghans, Somalis, Iranians as well as Turkish nationals.
UNHCR has received numerous reports of attempted or actual deportation to Turkey and documented 27 such cases (involving a total of over 550 persons) which occurred between April 2008 and September 2009. 501 of the individuals concerned were subsequently located by UNHCR, its partners or relatives and friends of the removed individuals. Some were in Turkey (including Turkish nationals and others), some had been removed from Turkey to their countries of origin, and some had re-entered Greece. The individuals included unaccompanied children. It appears that in these cases, the relevant safeguards in Greek and international law were not applied. (…)
Push-backs
According to the reports received by UNHCR, many people arriving through the Greek-Turkish land border without permission to enter Greece are arrested and detained in police stations in the Evros region (…). UNHCR has received several reports of persons forced back to Turkey across the Evros River, which forms the border.
Deportations after group arrests or detainee transfers
During the summer of 2009, UNHCR documented group arrests by the Greek police (“round-ups”) and group transfers from detention centres in various locations across the country, to detention centres in the Greek-Turkey land border region. (…) Detainees and former detainees in detention facilities in the Evros region have testified that they witnessed persons who were recently transferred there being removed in the same manner as new arrivals, as described above.
Deportations governed by the Greec-Turkey Readmission Agreement Official statistics indicate that returns to Turkey under the agreement include Iraqis and Iranians, nationalities which constitute a significant proportion of asylum claims which are recognised in other EU countries. Among the cases of return on the basis of the Readmission Agreement documented by UNHCR is a group of persons claiming to be Turkish nationals. (…) Their return without consideration of their request for international protection highlights the need for safeguards to ensure respect for the principle of non-refoulement.
Onward deportations from Turkey to other countries
Persons removed from Greece to Turkey are at risk of onward removal from Turkey, including to countries where they may face persecution or other forms of serious harm.
Cases documented by UNHCR include several in which people wishing to seek asylum, after having been expelled from Greece to Turkey, were removed from Turkey to countries where they could face persecution or serious harm. (…)
UNHCR remains concerned that asylum seekers face serious challenges in accessing and enjoying effective protection in Greece in line with international and European standards. In UNHCR’s view, the adoption of Presidential Decree 81/2009 in July 2009 has introduced changes to the asylum procedure which have further diminished the prospects of asylum-seekers, including Dublin II transferees, having their claims determined in a fair procedure in Greece.
Dublin transferees are exposed to the same difficulties as other persons arriving in Greece and seeking to obtain international protection. Pink card holders, including Dublin transferees, are not exempt from arrests, including in Athens and Patras, followed by summary deportations. (…)
While no Dublin transferees were among the persons deported from Greece to Turkey documented by UNHCR, there are no safeguards in place to protect Dublin transferees from such practices. The cases documented by UNHCR included deportation of other documented asylum-seekers. To the police implementing arrests, Dublin transferees cannot be distinguished based on their documentation from other asylum-seekers, and are thus exposed to the same risk of removal.” (…)
2.8 Verweerder heeft niet betwist dat uit voormelde passages van het UNHCR rapport volgt dat de Griekse autoriteiten handelen in strijd met het beginsel van non-refoulement. Hoewel verweerder ter zitting heeft benadrukt dat nog steeds geen concrete en gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublin-claimanten die door de Griekse autoriteiten (naar Turkije) zijn uitgezet, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de hierboven geciteerde passages van het UNHCR rapport en de hieronder volgende passages moet worden afgeleid dat dit op toeval berust. Zo het al lukt om een asielaanvraag in te dienen nadat de betreffende Dublin-claimant in Griekenland is teruggekeerd, blijken Dublin-claimanten door de Griekse autoriteiten niet als zodanig te worden geregistreerd, zodat niet in te zien valt waarom zij niet, net als de door de UNHCR beschreven personen, hetzelfde risico lopen (naar Turkije) te worden uitgezet.
2.9 Verweerder heeft daarnaast gewezen op de mogelijkheid om bij dreigende schending van artikel 3 van het EVRM een beroepsprocedure in Griekenland te voeren dan wel een procedure op te starten bij het EHRM. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat de toegang tot een asielprocedure volgens het UNHCR rapport niet altijd gegarandeerd is voor Dublin-claimanten, in welk verband is opgemerkt:
“Access to asylum procedures is not always guaranteed for Dublin transferees. In particular, if a negative decision has been issued prior to or during the individual’s absence from Greece, and has been notified to an asylum-seeker registered as of “unknown residence”, the applicant, upon return to Greece is likely to have missed all deadlines for appealing against this negative decision. With almost all asylum applications rejected at first instance, this practice affects many Dublin transferees. Dublin transferees furthermore face the same problems as other asylum-seekers with regard to access to reception assistance and quality of decisions.
Dublin transferees (including those who previously applied for asylum in Greece and those who have not done so) face problems which may hinder or preclude their efforts to register (or re-register) their applications for asylum, barring them from access to the process and to an effective claim examination.
Information about the relevant procedures and rights, and/or interpretation in languages that asylum-seekers understand, are not readily available. According to the process in place since 2008, Dublin transferees are detained for up to 24 hours at the airport without a detention order. Since the summer of 2009 when the new procedures entered into force, the transferee is released after maximum 24 hours with a police notice informing him/her to appear at “Petrou Ralli” in Athens within three days, in order to declare his/her address and to receive a date for his/her asylum interview. The obligation to submit a claim (or report in connection with a previous claim) at Petrou Ralli exposes Dublin transferees, like other asylum applicants, to significant problems of access to asylum procedures which may prevent them from registering their claims in a short period of time, or at all. If all deadlines for appealing a negative decision have lapsed during the person’s absence from Greece, however, the Dublin transferee will be served with a deportation order at the airport, without access to the asylum procedure.”
Eerder in het UNHCR rapport wordt ten aanzien van de procedure in “Petrou Rally” opgemerkt:
“Even at the Asylum Department at “Petrou Rally” in Athens, registration of claims is difficult, as the system lacks capacity to meet the demand. Applications are received on only one day per week. At present, around 20 claims are registered in one day, although up to 20,000 persons may be queuing to apply for asylum. Persons seeking tot apply for asylum may be obliged to return repeatedly over several months before having the opportunity to register.”
In het UNHCR rapport is tevens opgenomen dat:
“Although free legal aid is provided by law, the system does not function in practice, with gaps in coverage of expenses and great delays in the payment of lawyers’ compensation. Thus relatively few lawyers are willing to be included in the free legal aid list of the Lawyers’ Association.”
2.10 Gelet hierop overweegt de voorzieningenrechter dat allerminst valt uit sluiten dat een Dublin-claimant niet wordt gewezen op de mogelijkheid een beroepsprocedure in Griekenland te voeren dan wel een klacht in te dienen bij het EHRM en in strijd met het beginsel van non-refoulement door de Griekse autoriteiten (indirect) wordt verwijderd naar zijn land van herkomst, zonder dat hij de gelegenheid heeft gehad daartegen een effectief rechtsmiddel aan te wenden.
2.11 De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat eiser, gelet op de informatie uit het UNHCR rapport, die strookt met de informatie uit de overige door eiser overgelegde stukken, aannemelijk heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Griekenland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd. Anders dan verweerder kennelijk meent, is daarvoor niet noodzakelijk dat sprake dient te zijn van eiser persoonlijk betreffende omstandigheden die maken dat juist eiser een risico loopt om door de Griekse autoriteiten te worden gerefouleerd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek en nadere motivering heeft mogen aannemen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag worden uitgegaan dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser zal nakomen.
2.12 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb, welke bepaling vereist dat een besluit op een deugdelijke motivering berust. Voorts zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.13 Nu verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser dient te beslissen, bestaat, mede gelet op het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 8:81 van de Awb.
2.14 Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij wordt aangetekend dat het verzoek om voorlopige voorziening niet zonder grond is ingediend. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het beroep 1 punt (voor het indienen van het beroepschrift) en in de voorlopige voorzieningenprocedure 2 punten (waarvan 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek af;
ten aanzien van beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.311,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer [nummer] ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak vermelde registratienummer.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.