ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8063

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357958 / KG ZA 10-117
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing van curator op de lijst van potentiële curatoren na schrapping door de rechtbank

In deze zaak heeft eiseres, een advocaat en curator, een kort geding aangespannen tegen de rechtbank 's-Gravenhage. Eiseres was jarenlang benoemd tot curator in faillissementen, maar werd op 12 augustus 2009 door de rechtbank van de lijst van curatoren geschrapt. De rechtbank gaf aan dat er een gebrek aan samenwerking was met andere advocatenkantoren en dat eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden die waren gesteld in eerdere gesprekken. Eiseres betwistte deze beslissing en stelde dat zij altijd naar tevredenheid van de rechtbank had gewerkt en dat de redenen voor haar schrapping niet gerechtvaardigd waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtbank niet op goede gronden had besloten om eiseres van de lijst te schrappen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van de rechtbank niet als een rechterlijke beslissing in de strikte zin kon worden gezien, maar eerder als een bestuurlijke beslissing. De rechter concludeerde dat er geen substantiële gronden waren voor het gebrek aan vertrouwen in eiseres en dat de rechtbank haar beleidsvrijheid niet op een redelijke manier had toegepast. De vordering van eiseres om herplaatsing op de lijst van curatoren werd toegewezen, en de rechtbank werd veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis uitvoering te geven aan deze beslissing. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 18 maart 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 357958 / KG ZA 10-117 van:
[eiseres],
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats/vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.J. Keizers te Eindhoven,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M. Dijkstra te ’s-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiseres heeft gedaagde op 1 februari 2010 doen dagvaarden om op 10 februari 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die dag behandeld en vonnis is bepaald op 3 maart 2010, met dien verstande dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om de voorzieningenrechter uiterlijk op 24 februari 2010 te berichten over de uitkomst van tussen hen nader te voeren overleg. Op die dag is op verzoek van partijen deze termijn verlengd tot 6 maart 2010. Partijen hebben de voorzieningenrechter vervolgens bij brieven van 5 en 9 maart 2009 verzocht om vonnis te wijzen. Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 februari 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiseres is advocaat te [vestigingsplaats]. Sinds vele jaren heeft de rechtbank [1.] haar geregeld benoemd tot curator in door die rechtbank uitgesproken faillissementen. Sinds ongeveer zes jaar heeft eiseres een eigen kantoor, waarin zij alleen haar praktijk uitoefent. In deze zes jaren heeft zij ongeveer 60 faillissementen afgewikkeld voor de rechtbanken [1.] en [2.] tezamen.
2.2. Op 18 juni 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en twee rechters-commissarissen in de rechtbank [1.] (hierna: de rechtbank), te weten mrs. [X.] en [Y.]. In dit gesprek hebben deze rechters-commissarissen aan eiseres te kennen gegeven dat de kwaliteit van haar werk goed was, maar dat het de wens van de rechtbank was dat zij nauwer zou gaan samenwerken met twee andere [01] kantoren op het gebied van insolventierecht om in voorkomend geval (goedkopere) medewerkers en stagiairs te kunnen inschakelen. In dit verband is de naam van de zelfstandig gevestigde insolventiemedewerker [M.] (hierna: [M.]) genoemd.
2.3. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiseres met een brief van 2 juli 2009 aan de rechtbank nadere details doorgegeven over haar samenwerking met andere advocatenkantoren en over afspraken die zij met [M.] had gemaakt.
2.4. Op initiatief van de rechtbank heeft vervolgens op 23 juli 2009 een bespreking plaatsgevonden tussen eiseres enerzijds en de eerdergenoemde rechter-commissaris mr. [X.] en mevrouw mr. [Z.] (teamvoorzitter) anderzijds.
2.5. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiseres bij brief van 29 juli 2009, onder meer, het volgende aan de rechtbank bericht:
“Tijdens het gesprek d.d. 18 juni 2009 heeft u aangegeven dat mijn kwaliteit van werken goed was, dat ik problemen in faillissementen leuk oploste en dat ik zonder meer grotere faillissementen zou aankunnen.
U gaf echter aan dat het wenselijk zou zijn dat ik nauwer zou samenwerken met twee [01] kantoren op het gebied van insolventierecht teneinde bij bepaalde werkzaamheden (goedkopere) medewerkers en stagiaires te kunnen inschakelen. Tevens gaf u aan dat een samenwerking met insolventiemedewerker [M.] wenselijk zou zijn.
[…]
Op uw initiatief vond de uitnodiging voor het gesprek van donderdag 23 juli 2009 plaats. Tot mijn grote verbazing stelde u dat bovenomschreven samenwerking niet voldoende zou zijn. U stelde dat u vier éénpitters heeft en dat u daarvan af zou moeten. Met andere woorden verlangde u dat ik of personeel dien aan te nemen of dien te fuseren met een ander kantoor.
Aan uw voorwaarden van 18 juni 2009 heb ik echter voldaan waar ik tijd en energie in heb gestoken en naar aanleiding waarvan afspraken zijn gemaakt.
Uw kennelijke voornemen om mij van de lijst van curatoren te schrappen is dan ook niet gerechtvaardigd, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en bovendien discriminatoir ten opzichte van kleine kantoren.”
2.6. De rechtbank heeft eiseres, als antwoord op haar brief van 29 juli 2009, in een brief van 12 augustus 2009 meegedeeld dat zij niet langer zal worden benoemd als curator omdat, naar de mening van de rechters-commissarissen, een goede basis voor samenwerking ontbreekt. Als redenen hiervoor worden in de brief specifiek genoemd: het declaratiepatroon van eiseres, het feit dat zij – ondanks de met haar gemaakte afspraak – [M.] niet bij de afwikkeling van faillissementen heeft ingeschakeld en het feit dat eiseres heeft verzuimd op te geven welke concrete afspraken zij met de twee andere [01] advocatenkantoren heeft gemaakt.
2.7. Met brieven van 31 augustus 2009 heeft eiseres de president van de rechtbank en de toenmalige landelijke deken van de Nederlandse Orde van Advocaten in kennis gesteld van de met de rechtbank gevoerde gesprekken en correspondentie. Zij heeft beiden verzocht in de kwestie te bemiddelen.
2.8. Met de president van de rechtbank heeft eiseres op 13 oktober 2009 naar aanleiding van haar verzoek een gesprek gehad. Daarbij was ook de genoemde teamvoorzitter aanwezig. In zijn brief van 16 oktober 2009 heeft de president de inhoud en de uitkomst van dit gesprek als volgt bevestigd:
“In het gesprek is mij duidelijk geworden dat u een andere perceptie van de gang van zaken hebt dan de betrokken r-c’s.
Zoals beloofd is een en ander nog eens met hen besproken. De slotsom is dat hetgeen u in ons gesprek hebt aangevoerd, reeds eerder door u naar voren was gebracht en (derhalve) bij de afwegingen van de r-c’s een rol heeft gespeeld. Het bracht hen ook niet op een ander standpunt dan reeds verwoord in genoemde brief.
De r-c’s zijn van oordeel dat thans de benodigde vertrouwensband voor een verdere samenwerking met u ontbreekt. Met hen acht ik een dergelijke vertrouwensband nodig, zodat ik dit standpunt respecteer.”
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiseres vordert, zakelijk weergegeven:
primair: gedaagde te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis over te gaan tot handhaving dan wel herplaatsing van haar, eiseres, op de curatorenlijst van de rechtbank en voorts eiseres in de gelegenheid te stellen benoemd te worden tot curator in door de rechtbank uitgesproken faillissementen, een en ander op straffe van een dwangsom;
subsidiair: gedaagde te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling van een (voorschot op de) schadevergoeding van € 50.000,--, althans van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
3.2. Hiertoe voert eiseres het volgende aan.
Zij heeft gedurende vijftien jaar naar volle tevredenheid van de rechtbank faillissementen afgewikkeld. Gedaagde heeft onrechtmatig gehandeld door haar te schrappen van de curatorenlijst. De gronden waarop deze beslissing stoelt verdragen zich niet met de in het gesprek van 28 juni 2009 gemaakte afspraken, die door eiseres zijn nagekomen. Door plotseling (klaarblijkelijk) nieuw beleid uit te voeren, dat niet vooraf op een duidelijke manier en openbaar bekend is gemaakt, handelt gedaagde in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Gedaagde houdt er geen rekening mee dat zij op deze wijze eiseres (en met haar andere zogenoemde eenpitters) in ernstige financiële problemen kan brengen. Eiseres heeft immers verregaand geïnvesteerd in haar insolventiepraktijk en zij ziet door het handelen van gedaagde een belangrijke bron van inkomsten opdrogen. De gevolgen die dit voor eiseres heeft rechtvaardigen niet het belang van gedaagde om nieuw beleid te gaan voeren. Gedaagde dient de schade die eiseres als gevolg van de handelwijze van de rechtbank heeft geleden en zal lijden te vergoeden. Nu de met verscheidene functionarissen binnen de rechtbank gevoerde gesprekken niet tot een oplossing voor deze kwestie hebben geleid, heeft eiseres een spoedeisend belang bij haar vorderingen in dit kort geding.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In de kern gaat dit kort geding over de vraag of gedaagde (de rechtbank) op goede gronden heeft besloten om eiseres te schrappen van de curatorenlijst.
4.2. Het gewraakte besluit is geen rechterlijke beslissing in de strikte zin van het woord. Het is ook geen beslissing op grond van de Faillissementswet in het kader van het toezicht van een rechter-commissaris op het handelen van een curator. Veeleer is het te zien als een bestuurlijke beslissing van (de rechters-commissarissen in) de rechtbank in het kader van het door de rechtbank uitgevoerde beleid ter bevordering van een kwalitatief toereikende en effectieve afwikkeling van faillissementen.
4.3. Een dergelijke beslissing kan binnen zekere grenzen worden getoetst door de burgerlijke rechter, in dit geval die in kort geding. Andere rechtsmiddelen zijn er niet. De burgerlijke rechter is bevoegd tot kennisneming van de vordering, nu eiseres daaraan ten grondslag heeft gelegd dat de rechtbank, als orgaan van gedaagde, zich jegens haar onrechtmatig heeft gedragen. Bij haar vordering heeft eiseres een spoedeisend belang. Gedaagde heeft dit laatste ook niet tegengesproken.
4.4. Bij de beoordeling van het besluit dient de burgerlijke rechter terughoudendheid te betrachten. De rechtbank heeft een zekere mate van (beleids)vrijheid om uitvoering te geven aan haar taak om effectief toe te zien op het handelen van curatoren en om, in dit kader, een benoemingenbeleid te voeren.
4.5. Het besluit berust niet op de overweging dat eiseres kwalitatief niet – of in mindere mate dan nodig – geschikt is om als curator in faillissementen op te treden. Niet in geschil is dat zij over de vereiste bekwaamheden beschikt om ook bij grotere faillissementen de rol van curator adequaat te vervullen. Er zijn ook geen klachten over haar tempo bij de afwikkeling van de faillissementen waarin zij is benoemd.
4.6. Bij het besluit speelt het beleid van de rechtbank ten aanzien van curatoren in een solopraktijk mee. Gedaagde heeft gesteld dat de rechtbank advocaten met een solopraktijk niet uitsluit als curator – en zeker niet als het advocaten betreft die in het insolventierecht hun sporen hebben verdiend – maar wel waarborgen verlangt om de mogelijke gevaren van een eenpersoonspraktijk zoveel mogelijk te beperken. In algemene zin staat dit de rechtbank vrij. In de kern betwist eiseres dit ook niet.
4.7. Het beleid van de rechtbank op dit vlak spitst zich op enkele aspecten toe. Zo verlangt zij van curatoren met een eenpersoonspraktijk dat dezen zich van een adequate achtervang voorzien – door enige vorm van samenwerking of afspraken met andere kantoren – om de afwikkeling van faillissementen niet te laten stagneren in geval van ziekte van de curator of in andere situaties waarin een eenpersoonspraktijk kwetsbaar is. Ook dit staat de rechtbank vrij.
4.8. Evenzo verlangt de rechtbank – ook hier op gronden die toereikend zijn te achten – dat curatoren met een solopraktijk (en zonder administratief-juridisch personeel) afspraken hebben met goedkopere externe hulpkrachten, zoals de insolventiemedewerker [M.], om hen te kunnen inschakelen voor werkzaamheden waarvoor de curator zelf, gelet op diens uurtarief, te duur is. De reden voor deze beleidslijn is, begrijpelijkerwijs, de wens om de boedelkosten niet onnodig hoog te doen zijn.
4.9. Het staat vast – en gedaagde heeft in elk geval niet tegengesproken – dat eiseres afspraken zoals onder 4.7 en 4.8 bedoeld, heeft gemaakt met twee andere [01] advocatenkantoren en met [M.]. In zoverre is er dus geen grond voor de vrees dat eiseres zich niet aan de zojuist besproken aspecten van het beleid van de rechtbank kan houden.
4.10. Het staat echter ook vast dat eiseres tot dusver geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheden. Ter beoordeling is dus de vraag of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt van zodanige aard dat haar uitsluiting van verdere benoemingen tot curator daardoor in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, gedaagde bepleit het tegendeel.
4.11. Ten aanzien van het eerste hier besproken aspect, de samenwerking met andere kantoren, heeft eiseres gesteld dat er geen situaties zijn geweest, zoals door ziekte of vakantie, waarin het nodig was een beroep te doen op die kantoren. Gedaagde heeft deze stelling niet ontzenuwd. Hij heeft geen voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat de afwikkeling van een faillissement is gestagneerd of in enig ander opzicht nadeel heeft ondervonden door de afwezigheid van eiseres en het feit dat zij niet een andere advocaat had ingeschakeld. Op dit punt kan dus niet worden geconcludeerd dat het gewraakte besluit een toereikende grondslag heeft.
4.12. Ten aanzien van het tweede genoemde aspect, de inschakeling van de externe insolventiemedewerker, heeft eiseres aangevoerd dat zij na de totstandkoming van de afspraak met [M.] geen faillissementen heeft behandeld waarin het doelmatig was hem in te schakelen. Volgens haar zijn er verscheidene faillissementen zonder baten van betekenis geweest waarin zij zelf werkzaamheden heeft verricht, maar zij stelt dat zij daarvoor geen hogere bedragen ten laste van de boedel heeft gebracht dan het geval zou zijn geweest als zij [M.] wel zou hebben ingeschakeld. Gedaagde acht deze gedragslijn van eiseres niet juist en in strijd met de afspraken die in het overleg van de rechters-commissarissen en haar zijn gemaakt.
4.13. Ook met inachtneming van de onder 4.4 vermelde terughoudendheid volgt de voorzieningenrechter gedaagde niet in diens bezwaar tegen deze gedragslijn van eiseres. Gelet op de belangen waarvoor de rechtbank hier heeft te waken kan er in redelijkheid geen bezwaar tegen bestaan dat een curator, ter vermijding van reële kosten (die hij uit eigen zak moet voorschieten en waarvoor vermoedelijk nooit verhaal mogelijk is), bepaalde werkzaamheden zelf verricht, mits hij de boedel daarmee niet verder belast dan bij inschakeling van goedkopere hulpkrachten het geval zou zijn geweest. In dat geval lijdt de boedel immers geen nadeel, terwijl de curator er niet meer op behoeft toe te leggen dan bij een faillissement zonder baten toch al onvermijdelijk is. Als de curator bereid is bepaalde eenvoudiger werkzaamheden zelf tegen een laag tarief te verrichten, is dat zijn afweging, die alleszins te billijken valt en waartegen in elk geval geen reëel bezwaar kan bestaan. Bij dit alles verdient overweging dat de rechtbank bij haar salarisbeschikking de mogelijkheid heeft te toetsen of het salarisvoorstel van een curator redelijk is. Zo nodig kan zij daarbij aan de curator om nadere uitleg vragen.
4.14. Gedaagde heeft wel in algemene zin gesteld dat er boedels zijn geweest waarin dergelijk nadeel is opgetreden – anders gezegd: waarin deze werkwijze van eiseres tot een groter boedeltekort heeft geleid dan wanneer zij [M.] zou hebben ingeschakeld – maar gedaagde heeft geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt of waarmee hij op zijn minst genomen aannemelijk heeft gemaakt dat deze situatie zich werkelijk heeft voorgedaan. Ook kan niet worden geconcludeerd dat eiseres door de hier besproken handelwijze de afspraak van de rechters-commissarissen met haar heeft geschonden. Uit deze afspraken, zoals in de geciteerde correspondentie samengevat, kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat eiseres heeft toegezegd niet op deze wijze te werk te gaan ter vermijding van kosten die zij zelf moet dragen.
4.15. Ook de overige redenen die gedaagde heeft aangevoerd ter bestrijding van de vordering van eiseres zijn ontoereikend. Ook als het waar is dat de rechters-commissarissen thans niet meer voldoende vertrouwen in eiseres hebben, levert dit enkele gegeven geen rechtvaardiging op voor (de handhaving van) het besluit haar te schrappen van de lijst van potentiële curatoren en dus niet meer als zodanig te benoemen. Voor een dergelijk gebrek aan vertrouwen moet immers een substantiële grond bestaan, en deze kan hier niet worden vastgesteld.
4.16. De slotsom is dus dat niet gezegd kan worden dat de rechtbank, gegeven de haar toekomende beleidsvrijheid, op goede gronden het gewraakte besluit heeft genomen. Integendeel: zij heeft in redelijkheid niet tot dit besluit kunnen komen. De primaire vordering van eiseres is daarom, op de hierna te bepalen wijze, toewijsbaar. Er zijn termen om de termijn waarbinnen de rechtbank uitvoering moet geven aan dit vonnis iets langer te doen zijn dan gevorderd. Voorts is er geen reden om aan gedaagde een dwangsom op te leggen, nu erop mag worden vertrouwd dat de rechtbank uitvoering zal geven aan de veroordeling.
4.17. Nu de primaire vordering wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering geen bespreking meer.
4.18. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt gedaagde (rechtbank [1.]) om binnen een week na de betekening van dit vonnis (i) over te gaan tot handhaving (dan wel herplaatsing) van eiseres op de lijst van potentiële curatoren van de rechtbank en (ii) eiseres in de gelegenheid te stellen te worden benoemd tot curator in faillissementen die de rechtbank uitspreekt;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van eiseres begroot op € 1.152,98, waarvan
€ 816,- aan salaris advocaat, € 263,- aan griffierecht en € 73,89 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
ghb