RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/5809,
V-nummer: [xxx],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser], alias [XXX], eiser,
gemachtigde: mr. S. Zwiers, advocaat te Dordrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 15 februari 2010 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 13 februari 2010 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 25 februari 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen P.N. Kuiper, tolk.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3. Bij faxberichten van 25 en 26 februari 2010 heeft verweerder nadere inlichtingen gegeven.
1.4. Bij faxberichten van 1 maart 2010 heeft eiser gereageerd op de faxberichten van verweerder en heeft hij de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op zijn beroep.
1.5. Bij faxbericht van 1 maart 2010 heeft verweerder deze toestemming eveneens verleend.
2.1. De bewaring van eiser is opgeheven op 26 februari 2010. Tussen partijen is in geschil of hij recht heeft op schadevergoeding. Bepalend voor het antwoord op deze vraag is of de bewaring van eiser rechtmatig is geweest.
2.2. Eiser voert aan dat zicht op zijn uitzetting binnen een redelijke termijn van meet af aan heeft ontbroken, omdat hij niet in het bezit is van een paspoort.
2.3. Verweerder brengt naar voren dat het moeilijk is om Chinezen uit te zetten op basis van een laissez-passer, maar eiser heeft toegegeven dat hij een paspoort heeft dat in [plaats in Nederland] ligt. Op 25 februari 2010 is dit paspoort inderdaad aangetroffen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder wijst hiertoe op de uitspraak van 19 november 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling; LJN BG5674). De bewaring is op 26 februari 2010 opgeheven op grond van een belangenafweging.
2.4. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. Daargelaten hoe thans in algemene zin moet worden geoordeeld over het zicht op uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, moet voor een zorgvuldige beoordeling van het zicht op uitzetting van eiser naar China of een ander land naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijkheid bestaan over zijn identiteit, zijn verblijfsrechtelijke verleden en het bezit van documenten die zijn uitzetting kunnen bevorderen.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (gedingstuk 1) is bij de aanhouding van eiser op 13 februari 2010 een pasje aangetroffen met de naam "[XXX]" en heeft eiser na aankomst op het politiebureau verklaard dat hij een aantal jaren geleden asiel in Nederland heeft aangevraagd, dat hij is uitgeprocedeerd, dat hij niet in het bezit is van een geldig paspoort, dat hij zijn naam niet kan schrijven en dat de gegevens die op het pasje staan correct zijn.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor (gedingstuk 5) heeft eiser tijdens een gehoor op 13 februari 2010 verklaard dat hij [XXX] heet, dat hij naar Nederland is gereisd met in zijn paspoort een visum, dat hij zijn paspoort inmiddels is kwijtgeraakt, dat hij wel eens heeft geprobeerd asiel aan te vragen maar dat deze aanvraag nooit in behandeling is genomen, dat hij niet weet waarom hij niet in het computersysteem van verweerder voorkomt en dat er nooit eerder vingerafdrukken van hem zijn genomen.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor (gedingstuk 8) heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij [XXX] heet, dat hij ongeveer acht jaar in Nederland is, dat hij zich niet heeft gemeld bij de autoriteiten en dat hij zijn paspoort is verloren.
Gelet op de wisselende verklaringen van eiser bestond ten tijde van de inbewaringstelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid over zijn identiteit om een zorgvuldige beoordeling van het zicht op uitzetting mogelijk te maken. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ten tijde van de inbewaringstelling niet ontbrak omdat nader onderzoek was aangewezen, in ieder geval naar de identiteit van eiser. Voorts was ten tijde van de inbewaringstelling twijfel mogelijk over het asielrechtelijke verleden van eiser in Nederland of wellicht, gezien het feit dat eiser niet voorkwam in de systemen van verweerder, een ander Europees land.
2.4.2. Op 14 februari 2010 is eiser nader gehoord. Tijdens dit gehoor heeft eiser verklaard dat hij [YYY] heet en dat hij heeft gelogen over zijn personalia omdat hij niet teruggestuurd wil worden naar China. Tijdens dit gehoor heeft eiser verder verklaard dat hij niet in het bezit is van enig document waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Eiser heeft in deze verklaring volhard nadat hem een kopie van een paspoort is getoond, waarvan eiser heeft verklaard dat het zijn paspoort is.
Nu verweerder - op een voor de rechtbank onbekende wijze, maar eiser heeft hierover geen opmerkingen gemaakt - in het bezit is gekomen van een kopie van het paspoort van eiser, hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer aan te nemen dat eiser niet meer in het bezit was van dit paspoort, zodat er voldoende aanleiding bestond hem ter beoordeling van het zicht op uitzetting nogmaals te horen.
2.4.3. Op 19 februari 2010 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft eiser verklaard dat zijn achternaam [achternaam] is, dat het paspoort niet van hem is en dat de politie hem - naar de rechtbank begrijpt: op 14 februari 2010 - dingen in de mond heeft gelegd.
Nu eiser op 19 februari 2010 geheel anders heeft verklaard over zijn identiteit en de kopie van het paspoort dan op 14 februari 2010, bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding hem ter beoordeling van het zicht op uitzetting nogmaals te horen.
2.4.4. Op 23 februari 2010 is eiser opnieuw gehoord. Tijdens dit gehoor heeft eiser eerst verklaard dat hij geen paspoort heeft, maar vervolgens heeft eiser verklaard dat hij wel een oud paspoort heeft.
De rechtbank acht begrijpelijk dat verweerder ter vaststelling van de identiteit van eiser en de mogelijkheid om hem uit te zetten over dit paspoort wilde beschikken. Op 25 februari 2010 is de politie met eiser naar de woning gegaan waar het paspoort zich volgens eiser zou bevinden en is dit paspoort inderdaad aangetroffen.
2.4.5. Op 26 februari 2010 heeft verweerder een balans opgemaakt en aanleiding gezien de maatregel van bewaring op te heffen op grond van een belangenafweging. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder op 25 februari 2010 de conclusie had moeten trekken dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbrak. Daargelaten of zicht op uitzetting naar China kan worden aangenomen op basis van een origineel verlopen paspoort - de rechtbank leest dit anders dan verweerder niet in de uitspraak van 19 november 2008 van de Afdeling - had verweerder eiser gelet op diens meermalen wisselende verklaringen van eiser naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval nog nader mogen bevragen over het gestelde verlies van zijn nieuwe paspoort. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de bewaring eerder dan op 26 februari 2010 opgeheven had moeten worden.
2.4.6. Nu de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de bewaring rechtmatig heeft voortgeduurd tot 26 februari 2010 is er geen grond voor schadevergoeding.
2.4.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.8. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend.