ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7339

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1553
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring van Cubaanse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Cubaanse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.M. van de Sande Bakhuijzen, heeft zijn identiteit en Cubaanse nationaliteit aangetoond met een geldig paspoort. Er was echter onduidelijkheid over de mogelijkheid van terugkeer naar Cuba, aangezien Cubaanse vreemdelingen die langer dan elf maanden buiten Cuba verblijven, een inreisvisum nodig hebben om terug te keren, ongeacht de geldigheid van hun paspoort. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Bozanovic van de Immigratie en Naturalisatiedienst, heeft aangegeven dat eerdere aanvragen voor inreisvisa voor Cubaanse vreemdelingen die langer dan elf maanden buiten Cuba verbleven, nooit zijn goedgekeurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2003 naar Nederland is gekomen en dat er in december 2007 een poging is gedaan om hem zonder inreisvisum naar Cuba uit te zetten, wat niet is gelukt. De verweerder heeft op 25 juni 2009 een aanvraag voor een inreisvisum voor de eiser ingediend, maar er is tot op heden geen reactie ontvangen van de Cubaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er op dit moment geen zicht is op uitzetting van de eiser binnen een redelijke termijn, wat leidt tot de beslissing om de vreemdelingenbewaring met onmiddellijke ingang op te heffen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de bewaring op het moment van de uitspraak niet onrechtmatig was. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10 / 1553
V-nr:
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 januari 2010
in het geding tussen:
eiser [naam], van gestelde Cubaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. E.M. van de Sande Bakhuijzen, advocaat te Amsterdam
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Bozanovic, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Motivering
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers identiteit en nationaliteit middels een door hem in het geding gebracht origineel en thans nog geldig paspoort is aangetoond. Tussen partijen is voorts evenmin in geschil dat Cubaanse vreemdelingen die vrijwillig en zonder toestemming van de Cubaanse autoriteiten langer dan elf maanden buiten Cuba hebben verbleven, ongeacht de aanwezigheid van een geldig paspoort, een inreisvisum nodig hebben om naar Cuba te kunnen terugkeren. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat door verweerder in het verleden ingediende aanvragen om een inreisvisum ten aanzien van Cubaanse vreemdelingen die langer dan 11 maanden buiten Cuba hadden verbleven, tot op heden nimmer tot verstrekking van een inreisvisum hebben geleid.
Uit het dossier volgt dat eiser in 2003 naar Nederland is gekomen en dat in december 2007 een vruchteloze poging is gedaan om eiser zonder inreisvisum naar Cuba uit te zetten.
Uit het dossier volgt voorts dat verweerder op 25 juni 2009 bij de Cubaanse autoriteiten een aanvraag heeft ingediend om aan eiser een inreisvisum te verstrekken.
Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat aan eiser binnen redelijke termijn een inreisvisum zal worden verstrekt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat met ingang van heden niet meer kan worden gesproken van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. De bewaring dient derhalve met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
Het verzoek om schade wordt afgewezen. Reden hiertoe is dat de bewaring niet op een eerder tijdstip onrechtmatig was. De belangenafweging heeft tot op heden in het voordeel van verweerder kunnen uitvallen. Eiser is immers ongewenst verklaard terzake criminele antecedenten.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
H.C. Hagen
griffier
mr. R.H.G. Odink
voorzitter
afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Bp:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.