ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4907
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker, van Afghaanse nationaliteit, op 7 februari 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning werd afgewezen. Tegelijkertijd heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, met het doel zijn uitzetting te voorkomen totdat op het beroep zou zijn beslist. Het verzoek om voorlopige voorziening werd behandeld op 19 februari 2010, waarbij verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P. Bouman. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. F.X. Cozijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De voorzieningenrechter heeft zich eerst gebogen over de ontvankelijkheid van het verzoek. De gronden van het verzoek waren niet tijdig ingediend bij de vreemdelingenkamer, maar per abuis naar het faxnummer van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, verzonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kantonrechter geen administratieve rechter is en dat er geen doorzendplicht rustte op de sector kanton. Bovendien was er geen onduidelijkheid over de wijze van indiening, aangezien verzoeker duidelijk was geïnformeerd over het juiste faxnummer.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de gronden van het verzoek niet binnen de gestelde termijn waren ingediend en dat dit verzuim niet verschoonbaar was. Daarom werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Fehmers, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/04907
V-nr:
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
verzoeker [naam], van (gestelde) Afghaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. P. Bouman, advocaat te Helmond,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.X. Cozijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 7 februari 2010 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van dezelfde datum waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is afgewezen. Voorts heeft verweerder besloten om verzoeker niet een verblijfsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 20000. Op 7 februari 2010 is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 19 februari 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig B. Habiba, tolk in de Pasjtoe taal.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
1. De voorzieningenrechter zich allereerst gesteld voor de vraag of het onderhavige verzoek ontvankelijk is.
2. Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in geval van een verzoek om een voorlopige voorziening - onder meer - de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het bezwaar- of beroepschrift de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2008 van de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken, geldig vanaf 1 juli 2008, in samenhang met de Bijlage betreffende AC-zaken (www.rechtspraak.nl), dienen de gronden van het verzoek in AC-zaken op de dag voorafgaand aan de zitting vóór 12:00 uur door de rechtbank te zijn ontvangen.
5. Bij faxbericht van 8 februari 2010 heeft de rechtbank verzoeker verzocht de gronden van het verzoek conform de hiervoor genoemde regeling in te dienen. Op dit faxbericht is rechtsboven het algemene faxnummer van de vreemdelingenkamer weergegeven, (020) 541 2746, en linksboven, het faxnummer van de zittingsfase (bewaring/AC), (020) 541 3559.
6. Niet in geschil is dat de gronden van het verzoek op donderdag 18 februari 2010 niet vóór 12.00 uur naar de vreemdelingenkamer zijn gefaxt. Voorts is niet in geschil dat verzoeker de gronden van het verzoek om 10:39 uur heeft verzonden naar faxnummer (020) 541 3539, dat behoort tot de rechtbank Amsterdam, sector kanton.
7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de gronden dienen te worden aangemerkt als tijdig ingediend. Verzoeker beroept zich primair op de doorzendplicht van artikel 6:15 van de Awb en subsidiair stelt verzoeker zich op het standpunt dat de rechtbank als één en ondeelbaar moet worden aangemerkt.
8. Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, het zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Ingevolge het derde lid is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken dat verzoeker de gronden van het verzoek tijdig bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter heeft ingediend. De kantonrechter is geen administratieve rechter, zodat op de sector kanton geen doorzendplicht rust (vergelijk: uitspraak van de rechtbank Maastricht, 9 januari 2003, LJN: AF9166).
10. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 6:15 van de Awb ziet op het indienen van een rechtsmiddel. De bepaling heeft tot doel heeft een regeling te bieden voor die gevallen waarin de rechtzoekende als gevolg van onduidelijkheid over de bevoegdheid van een bestuursorgaan of administratieve rechter bij een niet bevoegde instantie een rechtsmiddel instelt. In dit geval gaat het niet om het indienen van een rechtsmiddel maar om toezending van de gronden. Gelet op de tekst van artikel 6:15 van de Awb is die bepaling op dit geval dus niet van toepassing. Ook de strekking van het artikel geeft in dit geval geen aanleiding tot overeenkomstige toepassing ervan. Het verzoek was immers al ingediend bij de bevoegde instantie en aan de gemachtigde van verzoeker is bij brief van 8 februari 2010 duidelijk bericht naar welk faxnummer de gronden van het verzoek moesten worden verzonden. Van enige onduidelijkheid omtrent de wijze van indiening was dus geen sprake (vergelijk: uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, 3 september 2008, LJN: BF6620).
11. De voorzieningenrechter verwerpt ook het standpunt dat de rechtbank één en ondeelbaar is, in die zin dat indiening van de gronden van het verzoek op alle bij de rechtbank in gebruik zijnde faxnummers op een lijn moet worden gesteld. Ten eerste is het standpunt dat de rechtbank een ondeelbare organisatie is formeel niet houdbaar, mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 9 is overwogen. Ten tweede zou aanvaarding van dit uitgangspunt tot consequenties leiden die niet stroken met het doel van de termijnstelling voor het indienen van gronden, met name waar het gaat om een procedure als de onderhavige die zich kenmerkt door (zeer) korte termijnen.
12. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
13. Vast staat dat de gronden van het verzoek als gevolg van een verschrijving door de gemachtigde van verzoeker naar het verkeerde faxnummer zijn gestuurd. Dit betekent dat er geen grond is voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest.
14. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de gronden van het verzoek niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn ingediend en dat dit verzuim niet verschoonbaar is. Het verzoek dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
15. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2010.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: JV
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.