ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7190

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/20615
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning voor studiedoeleinden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor een vreemdeling die in Nederland studeert. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Justitie, waarin de aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met het geldende beleid, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, en dat er ten onrechte geen toetsing had plaatsgevonden aan de voorwaarden voor voldoende studievoortgang. De rechtbank stelde vast dat eiser, op basis van een brief van zijn studieadviseur, aannemelijk had gemaakt dat hij in september 2009 zou afstuderen. Dit betekende dat er geen sprake was van onvoldoende studievoortgang, zoals door verweerder was gesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de omstandigheden van eiser in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,00. De uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden bij de beoordeling van aanvragen voor verlenging van verblijfsvergunningen voor studie.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/20615
V-nummer:
Inzake: , eiser,
gemachtigde mr. A.J.H.M. Hopmans, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.H. Belevska.
I Procesverloop
1 Bij besluit van 27 november 2008 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Studie Technische Aardwetenschappen aan de TU Delft’.
Eiser heeft tegen dit besluit op 19 december 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar in zoverre gegrond verklaard, dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verlengd van 1 september 2008 tot 9 oktober 2008.
2 Op 5 juni 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 13 juli 2009 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van Richtlijn 2004/114/2004 van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (hierna: de richtlijn) wordt onder student verstaan de onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs.
In artikel 6 van de richtlijn staan de algemene voorwaarden voor toelating. In artikel 7 staan de specifieke toelatingsvoorwaarden voor studenten.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de richtlijn wordt aan de student een verblijfstitel afgegeven voor ten minste een jaar met de mogelijkheid van verlenging zolang de houder ervan blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden. Indien de studie korter duurt dan een jaar, wordt de verblijfstitel afgegeven voor de studieperiode.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, onder b, kan de verblijfstitel onverminderd artikel 16 worden ingetrokken of niet worden verlengd indien de houder volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.
1.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge het tweede lid wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
1.3 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met het volgen van studie.
1.4 Het beleid van verweerder met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor het volgen van studie is neergelegd in hoofdstuk B6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Volgens paragraaf B6/2.2 van de Vc 2000, zoals deze tot 3 april 2009 luidde en voor zover hier van belang, geldt voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden beogen, een maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie/opleiding die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd en kan de vreemdeling evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie/opleiding.
Bij het op 13 maart 2009 genomen Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2009/7, in werking getreden op 3 april 2009 (hierna: het WBV 2009/7), is paragraaf B6/2.2 , voor zover hier van belang, als volgt gewijzigd:
Voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden (dat wil zeggen: studie inclusief voorbereidend jaar) beogen, geldt een maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie/opleiding die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien de studie/opleiding niet binnen de maximale verblijfsduur is afgerond, kan worden geconcludeerd dat sprake is van onvoldoende studievoortgang. In dat geval kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd en kan de vreemdeling evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie/opleiding.
1.5 Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de maximale verblijfsduur van eiser eindigt op 9 oktober 2008, aangezien eiser vanaf 9 oktober 2001 een verblijfsvergunning heeft en hij, omdat zijn studielast vijf jaar bedraagt, zeven jaar de gelegenheid heeft om zijn studie af te ronden. Het bezwaar wordt dan ook in zoverre gegrond verklaard dat de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning alsnog wordt verlengd van 1 september 2008 tot 9 oktober 2008. De door eiser aangevoerde omstandigheden waardoor hij studievertraging heeft opgelopen zijn niet zo bijzonder dat de aanvraag in afwijking van het beleid moet worden ingewilligd. De maximale verblijfsduur is al twee jaar langer dan de studielast van een studie, zodat mag worden aangenomen dat eventuele studievertragingen binnen deze twee jaar kunnen vallen. Dat betrokkene hoogstwaarschijnlijk zijn studie in september 2009 zal afronden en inmiddels een promotieonderzoek is aangeboden, maakt dit volgens verweerder niet anders.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Daartoe heeft hij in beroep aangevoerd dat hij in bezwaar naar voren heeft gebracht dat hij pas in september 2001 naar Nederland kon komen en de introductieweken van zijn studie heeft moeten missen omdat in Suriname de uitslag van het examen in september wordt bekendgemaakt. Omdat vervolgens zijn vader in augustus 2002 is overleden heeft hij de herkansingsperiode in die zomer moeten missen. Door deze omstandigheden heeft hij in het eerste jaar van zijn studie vertraging opgelopen. Verder heeft zijn studie vertraging opgelopen door de invoering van de bachelor-masterstructuur. Verweerder heeft in deze omstandigheden ten onrechte geen aanleiding gezien af te wijken van zijn beleid. Voorts heeft eiser aangevoerd dat, nu zijn studieresultaten de laatste jaren zeer goed zijn, sprake is van voldoende studievoortgang, reden waarom de maximale studietermijn, op grond van artikel 12, tweede lid, onder b, van de richtlijn, niet mag worden gehanteerd.
4 In het verweerschrift heeft verweerder – voor zover hier van belang – gesteld, dat met het WBV 2009/7 artikel 12 van de richtlijn is geïmplementeerd in de VC 2000. Uit de toelichting bij dit wijzigingsbesluit blijkt dat de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken of niet kan worden verlengd indien de houder volgens de nationale wetgeving onvoldoende voortgang boekt bij de studie. Hiervan is in deze zaak sprake, aldus verweerder.
Ter zitting heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, omdat dit ziet op verlenging van de verblijfsvergunning voor de periode tot september 2009. Daartoe heeft verweerder gesteld dat eiser thans in afwachting is van de uitreiking van zijn bul en dus nog niet is afgestudeerd, maar geen aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning heeft ingediend voor de periode vanaf september 2009. Voorts heeft verweerder ter toelichting op het WBV 2009/7 gesteld, dat in beginsel wordt vastgehouden aan de maximale verblijfsduur maar tevens wordt gekeken naar de individuele situatie van de vreemdeling. Indien blijkt dat de vreemdeling na ommekomst van de maximale verblijfsduur binnen afzienbare tijd zal afstuderen, wordt de vergunning alsnog verlengd, voor maximaal een jaar. In dit geval heeft de studieadviseur van de faculteit Civiele Techniek & Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft bij brief van 10 maart 2009 aan verweerder medegedeeld dat eiser naar verwachting in september 2009 zijn studie zal afronden. Omdat deze brief dateert van vóór de wijziging van de Vc 2000 heeft verweerder deze brief echter niet bij het nemen van het bestreden besluit betrokken. Overigens acht verweerder de bewoordingen van deze brief te vaag en heeft hij er op gewezen dat eiser, anders dan in de brief staat, niet in september 2009 is afgestudeerd. Gelet daarop is tevens sprake van onvoldoende studievoortgang, zodat de weigering van de verlenging niet in strijd is met artikel 12 van de richtlijn, aldus verweerder.
5 De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1 Anders dan verweerder heeft betoogd heeft eiser procesbelang bij de behandeling van zijn beroep. Dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor studiedoeleinden met maximaal één jaar wordt verlengd neemt niet weg dat de aanvraag geacht kan worden mede betrekking te hebben op de studieperiode daarna. De behandeling van het beroep kan ook daarvoor betekenis hebben. Naar eiser ter zitting onweersproken heeft gesteld, is voor het vinden van een baan van belang dat hij tijdens zijn gehele studie in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Gelet daarop heeft hij belang bij de behandeling van zijn beroep.
5.2 Volgens vaste rechtspraak, ondermeer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2007, LJN BA4162, geldt als uitgangspunt dat het besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels.
5.3 Volgens het met het WBV 2009/7 gewijzigde beleid kan worden geconcludeerd dat sprake is van onvoldoende studievoortgang indien de studie/opleiding niet binnen de maximale verblijfsduur is afgerond. Zoals ter zitting is toegelicht, houdt dit in dat in beginsel een maximum studieduur wordt gehanteerd maar tevens in aanmerking wordt genomen of de vreemdeling binnen afzienbare tijd zal afstuderen. In dat geval kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning na ommekomst van de maximum studieduur voor ten hoogste één jaar worden verlengd. De rechtbank acht dit een juiste uitwerking van de in artikel 12, tweede lid, onder b, van de richtlijn voor het niet verlengen van de verblijfsvergunning neergelegde maatstaf dat de houder onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie. Indien de vreemdeling binnen afzienbare tijd zal afstuderen is immers van onvoldoende studievoortgang geen sprake (meer).
5.4 De rechtbank stelt vast, dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft getoetst aan het met het WBV 2009/7 gewijzigde en ten tijde van het bestreden besluit geldende beleid. Aan de handhaving van de afwijzing van de aanvraag is uitsluitend ten grondslag gelegd, dat eiser de maximale studieduur heeft bereikt. Zoals ter zitting ook is bevestigd, is bij het nemen van het bestreden besluit niet betrokken of sprake is van onvoldoende studievoortgang. Bovendien brengt de omstandigheid dat de brief van de studieadviseur van 10 maart 2009 dateert van vóór de beleidswijziging, anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, niet mee dat deze brief buiten beschouwing kon worden gelaten. Het WBV 2009/7 biedt voor dat standpunt geen aanknopingspunt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de brief van de studieadviseur aan verweerder een reactie is op de brief van verweerder van 26 februari 2009, waarin hij aan eiser heeft verzocht om diens stelling in het bezwaarschrift, dat hij over voldoende kwaliteiten beschikt om de studie op korte termijn met goede resultaten af te sluiten, te onderbouwen door toezending van bijvoorbeeld een brief van de onderwijsinstelling, waaruit blijkt hoeveel punten eiser nog moet halen en op welke termijn hij zou kunnen afstuderen. Deze brief past in het gewijzigde beleid, zoals dit ter zitting nader is toegelicht, waarbij in aanmerking wordt genomen of de vreemdeling binnen afzienbare tijd zal afstuderen.
5.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het op dat moment geldende in paragraaf B6/2.2 van de Vc 2000 neergelegde beleid.
Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard.
6 Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd in stand kunnen worden gelaten overweegt de rechtbank als volgt.
6.1 Bij brief van 10 maart 2009 heeft de studieadviseur aan verweerder medegedeeld dat eiser naar verwachting in september 2009 zal afstuderen. Voorts is daarbij een masterscriptie-contract ‘Petroleum Technology’ tussen eiser en zijn supervisor overgelegd waarin een tijdschema is opgenomen met als einddatum 19 september 2009. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt ter zitting, dat de mededeling dat eiser naar verwachting in september 2009 zal afstuderen te vaag is om te kunnen aannemen dat eiser dan zou afstuderen. Niet valt in te zien welke andere, duidelijker, bewoordingen door de studieadviseur hadden kunnen worden gehanteerd. Het afstuderen is immers afhankelijk van het onzekere moment waarop de masterscriptie gereed is en over het behalen van de voor het afstuderen vereiste resultaten kan geen zekerheid worden gegeven. Nu volgens het beleid onder afzienbare tijd een periode van maximaal een jaar wordt verstaan, moet, gelet op de duur van deze periode, ervan worden uitgegaan dat voor de beoordeling, of kan worden aangenomen dat de vreemdeling binnen afzienbare tijd zal afstuderen, zal moeten worden afgegaan op mededelingen waarin niet meer dan het verwachte afstudeertijdstip wordt genoemd.
6.2 Gelet op de inhoud van de brief van 10 maart 2009 en het masterscriptie-contract kon verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, op dat moment niet anders aannemen dan dat eiser in september 2009 zou afstuderen. Derhalve had eiser volgens het gewijzigde beleid aanspraak op verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning tot oktober 2009. De omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat eiser niet in september 2009 is afgestudeerd, maakt dat niet anders. Dit viel immers uit de brief van 10 maart 2009 en het masterscriptie-contract niet op te maken. Naar eiser ter zitting heeft toegelicht, is hij niet in september 2009 afgestudeerd omdat dat hij naast de master ‘Petroleum Technology’ een tweede master heeft gedaan, hetgeen meer tijd heeft gekost. Naar hij voorts heeft gesteld heeft hij beide masters inmiddels voltooid en is hij in afwachting van de uitreiking van zijn bullen.
6.3 Nu gelet op de inhoud van brief van 10 maart 2009 volgens het gewijzigde beleid op dat moment sprake was van voldoende studievoortgang komt de rechtbank aan de vraag of verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden, vermeld in rechtsoverweging 3, voor de tijdens zijn studie opgelopen vertraging aanleiding moet zien met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid niet toe.
6.4 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geen aanleiding bestaat. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Verweerder dient daarbij te betrekken of de in rechtsoverweging 6.2 vermelde omstandigheden aanleiding geven om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ook voor de periode vanaf oktober 2009 tot de datum waarop de bul aan eiser wordt uitgereikt te verlengen.
7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00 en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald;
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
De griffier
De rechter
Uitgesproken in het openbaar op: 5 maart 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: