ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7188

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/29746
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument gemeenschapsonderdaan op basis van onvoldoende bewijs duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de Minister van Justitie. Eiser had op 7 april 2009 een aanvraag ingediend voor een document dat zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, zoals vereist door artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de sticker 'Verblijfsaantekeningen algemeen' die in zijn paspoort was geplaatst, in plaats van de gewenste sticker 'Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan'. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij een duurzame relatie had met de betrokken gemeenschapsonderdaan, wat een vereiste is volgens de Europese richtlijn 2004/38/EG. Eiser had geen uittreksel uit de GBA overgelegd waaruit zijn samenwoning met de gemeenschapsonderdaan bleek, wat leidde tot de conclusie dat hij niet in aanmerking kwam voor de gevraagde sticker.

De rechtbank overwoog dat de plaatsing van de sticker 'Verblijfsaantekeningen Algemeen' een feitelijke handeling is die onderworpen is aan bezwaar en beroep. Eiser had aangevoerd dat hij, nu hij een aanvraag had ingediend, als gemeenschapsonderdaan behandeld moest worden, maar de rechtbank stelde vast dat zonder de vereiste documenten geen rechten aan het gemeenschapsrecht konden worden ontleend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken bij aanvragen voor verblijfsdocumenten en de strikte eisen die daaraan verbonden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/29746
V-nummer:
Inzake: eiser,
gemachtigde mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.H. Belevska.
I Procesverloop
1 Eiser is geboren op [datum] en heeft de Turkse nationaliteit. Op 7 april 2009 heeft hij een aanvraag ingediend om afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna; de Vw 2000). Op diezelfde dag heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de in zijn paspoort geplaatste sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’. Bij besluit van 20 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 17 augustus 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Eiser is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG Verdrag), voor zover hier van belang, is elke discriminatie op grond van nationaliteit binnen de werkingssfeer van dit verdrag verboden.
1.2 Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn), vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de richtlijn, voor zover hier van belang, wordt een verklaring dat de aanvraag om een verblijfskaart is ingediend, onmiddellijk afgegeven.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder f, verlangen de lidstaten voor de afgifte van een verblijfskaart in de gevallen van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, een bewijs van de duurzame relatie met de burger van de Unie.
1.2 Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover thans van belang, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, en artikel 8, onder e, van de Vw 2000, verschaft verweerder aan een familielid van een gemeenschapsonderdaan die rechtmatig verblijf heeft een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt (hierna: het verblijfsdocument).
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
1.3 Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EEG van dit besluit van toepassing op gemeenschapsonderdanen die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, is deze paragraaf tevens van toepassing op de ongehuwde partner die een gemeenschapsonderdaan naar Nederland begeleidt of zich bij hem voegt in Nederland en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met de vreemdeling heeft.
Ingevolge artikel 8.13, derde lid, van het Vb 2000 legt de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument over:
b. de verklaring van inschrijving van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie de vreemdeling in Nederland verblijft;
c. een document waaruit de familierechtelijke of duurzame relatie blijkt met de vreemdeling, bedoeld onder b; en
f. voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid: een bij regeling van Onze Minister vast te stellen relatieverklaring.
1.4 Volgens paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 , zoals deze met het op 31 januari 2009 in werking getreden Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2009/1 (hierna: het WBV 2009/1) is komen te luiden (hierna: de Vc 2000), voor zover hier van belang, wordt de duurzame relatie als bedoeld in de richtlijn in ieder geval aangenomen, indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER-onderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond wordt een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: de GBA) op hetzelfde adres verlangd.
Volgens paragraaf B10/5.2.2, voor zover hier van belang, dient, om vast te kunnen stellen dat sprake is van een familie- of gezinslid in de zin van artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 het familie- of gezinslid bij de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument middels het overleggen van documenten zijn duurzame relatie met de EU/EER-onderdaan te kunnen aantonen. Voorts wordt in deze paragraaf erop gewezen dat artikel 8.13, derde lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, voorschrijft dat bij de aanvraag dienen te worden overgelegd een document waaruit de duurzame relatie blijkt en, voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000: een relatieverklaring. Na indiening van deze aanvraag dient onmiddellijk een bewijs van aanvraag te worden verstrekt (Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen).
2 Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het WBV 2009/1 op het standpunt gesteld dat met recht geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen’, als bedoeld in bijlage 7h van het Voorschrift vreemdelingen 2000 (hierna: het Vv 2000), in het paspoort van eiser is geplaatst. Volgens verweerder wordt deze sticker geplaatst indien bij het indienen van de aanvraag aan het loket is aangetoond door het overleggen van bewijsstukken, dat sprake is van een exclusieve en duurzame relatie met een gemeenschapsonderdaan. Indien bij het indienen van de aanvraag niet wordt aangetoond dat sprake is van zo’n relatie, wordt een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’, als bedoeld in bijlage 7g van het Vv 2000, geplaatst. Bij het indienen van de aanvraag heeft eiser niet aangetoond dat eiser en de betrokken gemeenschapsonderdaan op hetzelfde adres staan ingeschreven in het GBA gedurende zes maanden, en is derhalve niet gebleken dat eiser een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de betrokken gemeenschapsonderdaan. Volgens verweerder is het niet in strijd met het non-discriminatiebeginsel dat een uittreksel uit het GBA-register dient te worden overgelegd. Het vereiste dat wordt samengewoond en de inschrijving in de GBA zijn tevens neergelegd in paragraaf B2/4.9 van de Vc 2000 en gelden dus ook voor Nederlanders en vreemdelingen die toestemming willen verkrijgen om hun ongehuwde partner uit een derde land in Nederland te laten verblijven. Omdat tussen eiser en de betrokken gemeenschapsonderdaan geen juridische band bestaat en deze ook niet door de overgelegde relatieverklaring wordt geschapen, dient de duurzaamheid van de relatie met uiterlijk waarneembare, objectief vast te stellen, feiten en omstandigheden te worden aangetoond, aldus verweerder.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ in zijn paspoort heeft geplaatst, waarbij is aangegeven dat arbeid niet is toegestaan en een tewerkstellingsvergunning wel is vereist, in plaats van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen’. Volgens eiser volgt uit het gemeenschaprecht dat hij, nu hij een aanvraag heeft ingediend om afgifte van een verblijfsdocument, moet worden behandeld alsof hij gezinslid is van een burger van de Unie, totdat bij onherroepelijke uitspraak is vastgesteld dat hij als derdelander geen verblijfsrecht aan het EG-verdrag kan ontlenen. Voorts heeft hij aangevoerd dat het met het WBV 2009/1 in paragraaf B10/1.7 van de Vc 2000 neergelegde vereiste dat door middel van een inschrijving in de GBA dient te worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER-onderdaan reeds gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren, niet bestaat voor ongehuwde partners van Nederlanders of vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven en om die reden in strijd is met het discriminatieverbod, zoals neergelegd in artikel 12 van het EG-verdrag.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 De rechtbank stelt voorop dat de plaatsing in het paspoort van de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is aan te merken, zodat daartegen bezwaar en beroep openstaat.
4.2 Anders dan eiser betoogt, heeft het enkele indienen van een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument niet tot gevolg dat de aanvrager in afwachting van een beslissing als gemeenschapsonderdaan dient te worden behandeld. Indien bij de indiening van deze aanvraag niet de voor de beoordeling ervan vereiste documenten zijn overgelegd, kan de indiener van de aanvraag hangende de aanvraag geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 10, eerste lid en tweede lid, onder f, van de richtlijn volgt, dat daartoe een bewijs van de duurzame relatie met de burger van de Unie bij de aanvraag dient te worden overgelegd.
4.3 Eiser heeft bij de aanvraag geen uittreksel uit de GBA overgelegd, waaruit blijkt dat hij op hetzelfde adres staat ingeschreven als de betrokken gemeenschapsonderdaan. Voorts heeft hij in de bij de aanvraag overgelegde relatieverklaring verklaard, dat hij op dat moment niet stond ingeschreven in de GBA op het adres waarop de betrokken gemeenschapsonderdaan stond ingeschreven.
Eiser betoogt tevergeefs dat het vereiste, dat met deugdelijk bewijs dient te worden aangetoond dat reeds gedurende zes maanden een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd en het bewijs daarvan dient te worden geleverd aan de hand van een GBA-uittreksel waaruit de samenwoning blijkt, in strijd is met het discriminatieverbod. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, geldt volgens paragraaf B2/4.9 het vereiste dat bij de aanvraag een uittreksel uit de GBA dient te worden overgelegd waaruit het voeren van een gezamenlijke huishouding oftewel samenwoning blijkt ook voor Nederlanders en rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen die hun partner laten overkomen. Omdat eiser bij de aanvraag geen uittreksel uit de GBA heeft overgelegd, waaruit blijkt dat op dat moment door hem met de betrokken gemeenschapsonderdaan werd samengewoond, voldoet hij niet aan dit vereiste. Derhalve kan in het midden blijven of de met het WBV 2009/1 in de Vc 2000 neergelegde eis, dat met deugdelijk bewijs dient te worden aangetoond dat reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, in strijd is met het discriminatieverbod. Bij de beoordeling daarvan heeft eiser immers geen belang.
Verweerder zich heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen, dat eiser bij de indiening van de aanvraag niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie heeft met de betrokken gemeenschapsonderdaan, zodat hij niet in aanmerking komt voor plaatsing in zijn paspoort van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen’.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 4 maart 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: