ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7096

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2018
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en dwangsom bij niet tijdig beslissen over verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil over het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser, een Nigeriaanse burger, had op 26 maart 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie om zijn aanvraag niet in te willigen. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris pas na de indiening van het beroepschrift op 15 januari 2010 opnieuw aanvullend advies heeft gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven door niet tijdig een besluit te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de termijn voor het nemen van een besluit wordt verlengd. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 109,25, en het griffierecht van € 150,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 2018
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. B. Wegelin, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Bij besluit van 18 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag om verblijfsvergunning van eiser niet ingewilligd. Eiser heeft hiertegen bij brief van 26 maart 2009 bezwaar gemaakt.
1.2 Bij brief van 15 januari 2010 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 26 maart 2009.
1.3 De rechtbank heeft bij brief van 19 januari 2010 verweerder verzocht, binnen vier weken na de dagtekening van de brief, mee te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 28 januari 2010 gereageerd
2. Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4.A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4.A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 15 januari 2010, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54 Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en,
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend na de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7 Verweerder heeft bij brief van 28 januari 2010 aan de rechtbank medegedeeld dat de beslistermijn ingevolge artikel 7:10 Awb is overschreden. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat hij bij brieven van 18 januari 2010 en 28 januari 2010 aanvullende vragen heeft gesteld aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Hij zal na ontvangst van de reactie zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar nemen.
2.8 De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn ruimschoots is overschreden. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 26 november 2009 heeft medegedeeld dat hij in gebreke is. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk.
2.9 De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep gegrond verklaren.
2.10 Verweerder heeft in eerdergenoemde brief van 28 januari 2010 aangegeven het BMA advies af te wachten alvorens te beslissen op het bezwaar.
2.11 De rechtbank stelt vast dat hoewel het bezwaar dateert van 26 maart 2009 en reeds tweemaal eerder aanvullend medisch advies is gevraagd aan BMA, verweerder pas nadat eiser het hier aanhangige beroepschrift op 15 januari 2010 heeft ingediend, opnieuw aanvullend advies heeft gevraagd aan BMA. Niet valt in te zien dat verweerder niet veel sneller na ontvangst van het bezwaarschrift (definitieve) adviezen van BMA had kunnen vragen en een beslissing op het bezwaar had kunnen nemen. Aldus heeft verweerder zichzelf in de thans aan de orde zijnde positie gebracht. De rechtbank erkent thans echter tevens het belang van eiser bij het betrekken van het BMA-advies bij de beslissing op bezwaar. Gelet op het feit dat de adviesaanvragen dateren van 18 en 28 januari 2010, is op het moment van deze uitspraak zoveel tijd verstreken dat verweerder redelijkerwijs kan worden geacht inmiddels te beschikken over het advies van het BMA. De rechtbank ziet in voorgaande omstandigheden geen aanleiding om een bijzondere situatie aan te nemen en verweerder, voor de beslissing op bezwaar, meer tijd te gunnen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalde termijn van twee weken.
2.12 Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, Awb zal de rechtbank verweerder dan ook opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
2.13 De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
2.14 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (1 punt x factor 0,25 x € 437,00) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.
2.15 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
3.2 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
3.3 draagt verweerder op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser van 26 maart 2009;
3.4 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 109,25, te betalen aan eiser;
3.6 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter en op
in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M.G. Hamers, griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.