Parketnummer 09/900971-09; 22/002086-08 (TUL)
Datum uitspraak: 26 februari 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Midden Holland”, te weten Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 februari 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.H. de Borst, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen [moeder van verdachte] (parketnummer 09/900972-09).
Er hebben zich zeven benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. D.M. Bennamar heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat (ambulante) behandeling door Palier of een soortgelijke instelling inhoudt.
Voorts concludeert zij tot toewijzing van alle benadeelde partijen, te weten [A] tot een bedrag van € 450,-, [B] tot een bedrag van € 1040,-, [C] tot een bedrag van € 1350,-, [D] tot een bedrag van € 500,-, [E] tot een bedrag van € 3000,-, [F] tot een bedrag van € 500,- en [G] tot een bedrag van € 1000,-. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding zal opleggen ten behoeve van voornoemde vorderingen.
Tot slot heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van het Hof d.d. 21 november 2008 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [E] en/of
- [C] en/of
- [A] en/of
- [H] en/of
- [B],
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- verteld dat de overleden echtgenoot van [moeder van verdachte] bij een bank in Londen en/of Schotland een fonds zou hebben ter waarde van ongeveer 200.000 euro of 300.000 euro en/of
- verteld dat genoemd fonds slechts kon vrijkomen na storting van een hoeveelheid geld en/of
- verteld dat hij en/of zijn mededader(s) in geldnood verkeerde(n) en/of
- (vervolgens) aan bovengenoemde perso(o)n(en) gevraagd om een bedrag aan hem en/of zijn mededader(s) te lenen/ter beschikking te stellen,
waardoor die [E] en/of [C] en/of [A] en/of [H] en/of [B] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [E] en/of
- [C] en/of
- [A] en/of
- [H] en/of
- [B],
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zijn verdachtes, moeder (genaamd [moeder van verdachte]),
- aan bovengenoemde perso(o)n(en) laten vertellen dat de overleden echtgenoot van die [moeder van verdachte] bij een bank in Londen en/of Schotland een fonds zou hebben ter waarde van ongeveer 200.000 euro of 300.000 euro en/of
- (vervolgens) aan bovengenoemde perso(o)n(en) laten vertellen dat dit fonds slechts kon vrijkomen na storting van een hoeveelheid geld en/of
- aan bovengenoemde perso(o)n(en) laten vertellen dat die [moeder van verdachte] en/of hij, verdachte, in geldnood verkeerde(n) en/of
- aan bovengenoemde perso(o)n(en) laten vragen een bedrag aan die [moeder van verdachte] en/of hem, verdachte, te lenen/ter beschikking te stellen,
waardoor die [E] en/of [C] en/of [A] en/of [H] en/of [B] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [J], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [D] en/of
- [A] en/of
- [F] en/of
- [G],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als lener(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte wellicht uitermate slordig met de hem geleende fiets is omgesprongen en zich er, toen de fiets onbereikbaar werd, weinig om heeft bekommerd. Vervolgens is de fiets onder zijn beheer gestolen. Verdachte heeft tot genoegen van de aangever Van de Vijver een andere fiets aan deze ter beschikking gesteld.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte het opzet had de fiets zich wederrechtelijk toe te eigenen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake zou zijn van oplichting dan wel verduistering, nu altijd de intentie heeft bestaan om het geleende bedrag terug te betalen en verdachte daar reeds invulling aan geeft.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank verwerpt het verweer gevoerd door de raadsvrouw. Verdachte heeft met zijn medeverdachte, te weten zijn moeder, geld verkregen dan wel geleend van de in de tenlastelegging genoemde personen. Dit geld werd vervolgens door verdachte en in mindere mate verdachtes medeverdachte aangewend voor (andere) schulden of kosten, gokken of andere projecten, die verder onbekend zijn gebleven. Zowel verdachte als medeverdachte hebben en hadden niet voldoende middelen om het door hen geleende geld daadwerkelijk (ooit) terug te kunnen betalen. Immers, verdachte en ook zijn medeverdachte hadden reeds grote schulden. Dat hij en ook zijn medeverdachte extra (bij)baantjes zouden hebben genomen om de leningen terug te betalen acht de rechtbank in het geheel niet toereikend gelet op de hoogte van alle schulden en derhalve niet meer dan een teken van goede wil achteraf. Ook de kleine bedragen die reeds zijn terugbetaald maakt dit niet anders en de rechtbank is van oordeel dat dit slechts tekenen van goede wil zijn ná het plegen van de feiten. Een reële kans op daadwerkelijke terugbetaling van de leningen is niet aanwezig.
Uit het vorenoverwogene leidt de rechtbank dan ook af dat zij niet de intentie hadden om dit te doen, aangezien zij zich bewust waren van deze situatie en het geld gebruikten voor andere dan de door hen vertelde doeleinden. Bovendien vertelden zij niet dat zij ook reeds bij anderen uit de woongemeenschap geld hadden geleend.
Het door hen opgevoerde fonds, waaruit een groot bedrag los zou komen, is een slag in de lucht die nergens steun vindt in aantoonbare feitelijke omstandigheden of bewijs. Bovendien is een soortgelijk ‘fonds’ door hen eerder gebruikt bij het plegen van een soortgelijk delict, waaruit de rechtbank opmaakt dat verdachte wist dat dit ‘fonds’ op niets was gebaseerd en zij ook op die wijze nooit zouden kunnen komen tot terugbetaling. Bovendien heeft verdachte een gokverslaving, waarvoor hij onder meer een deel van het aan hem ter beschikking gestelde geld gebruikte.
Dat zij het verworven geld gebruikten om (andere) schulden af te betalen, niet geduide projecten mee op te starten of zelfs te vergokken duidt ook wat betreft het tweede cumulatief/alternatief op het feit dat verdachte niet de intentie had om terug te betalen.
Derhalve zal de rechtbank zowel de oplichting, nu er gehandeld is door een samenweefsel van verdichtsels door het fonds of plotselinge geldnood te opperen, als de verduistering, daar waar zij dit niet heeft geopperd, bewezen verklaren.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, dat:
1.
hij in de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
- [E] en
- [C] en
- [A] en
- [H] en
- [B],
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag,
hebbende verdachte en zijn mededader toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- verteld dat de overleden echtgenoot van [moeder van verdachte] bij een bank in Londen en/of Schotland een fonds zou hebben ter waarde van ongeveer 200.000 euro of 300.000 euro en/of
- verteld dat genoemd fonds slechts kon vrijkomen na storting van een hoeveelheid geld of
- verteld dat hij en/of zijn mededader in geldnood verkeerde(n) en
- vervolgens aan bovengenoemde personen gevraagd om een bedrag aan hem en/of zijn mededader te lenen/ter beschikking te stellen,
waardoor die [E] en [C] en [A] en [H] en [B] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een geldbedrag toebehorende aan
- [D] en
- [F] en
- [G],
welke goederen verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als leners, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en/of maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn moeder diverse personen, wonende in hetzelfde wooncomplex, opgelicht dan wel geld van hen verduisterd. Deze personen waren reeds op leeftijd en hebben zelf veelal ook weinig te besteden. Verdachte of in ieder geval verdachtes moeder had met hen een vertrouwensband als lid van de woongemeenschap. Door zo te handelen hebben zij ernstig misbruik gemaakt van het in hen gestelde vertrouwen. Dit is ontwrichtend geweest voor deze woongemeenschap en heeft grote gevolgen voor de individuen in deze woongemeenschap, die door hun toedoen in een financieel moeilijke positie terecht zijn gekomen voor met name verdachtes eigen, maar ook zijn moeders financieel gewin. Dit handelen heeft niet alleen gevolgen voor deze woongemeenschap gehad, maar tast van daaruit ook het algemeen vertrouwen in een ander in de samenleving aan, dat men zou moeten kunnen hebben. Daarbij heeft verdachte de initiërende rol gehad in het geheel en bovendien het grootste deel van het verkregen geld heeft besteed aan randzaken als gokken. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 november 2009 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 8 februari 2010. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte kampt met een gokverslaving en grote schulden heeft. Hij zou op meerdere leefgebieden problemen kennen en vertoont een patroon van antisociaal gedrag. Zij achten een behandeling voor zijn gokverslaving geïndiceerd alsmede hulp op andere leefgebieden.
De rechtbank acht derhalve een deels voorwaardelijke straf met bijpassende bijzondere voorwaarden geboden.
De rechtbank acht gelet op al het vorenstaande de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[A], [B], [C], [D], [E], [F] en [G] hebben zich allen als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, van € 450,- (inzake [A]), € 1040,- ([B]), € 1350,- ([C]), € 500,- ([D]), € 3000,- ([E]), € 500,- ([F]) en € 1000,- ([G]).
De rechtbank acht deze vorderingen van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn door de verdachte niet betwist en zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partijen.
De verdediging heeft gesteld dat zij reeds afbetalingen heeft gedaan in de zaak van [B], doch hiervan is geen bewijs overgelegd anders dan reeds in de vorderingen was verwerkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen hoofdelijk toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn/haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden telkens begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7840,- (totaal) ten behoeve van de slachtoffers genaamd [A] (€ 450,-), [B] (€ 1040,-), [C](€ 1350,-), [D] (€ 500,-), [E] (€ 3000,-), [F] (€ 500,-) en [G] (€ 1000,-).
Vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 11 januari 2010 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage d.d. 21 november 2008, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 47, 57, 321, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen tot oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 25 (VIJFENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 (TIEN) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dit (ambulante) behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling inhoudt;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 450,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van [A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B], een bedrag van € 1.040,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1040,- ten behoeve van [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [C], een bedrag van € 1.350,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.350,- ten behoeve van [C];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [D], een bedrag van € 500,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van [D];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [E], een bedrag van € 3.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.000,- ten behoeve van [E];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [F], een bedrag van € 500,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van [F];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [G], een bedrag van € 1.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000,- ten behoeve van [G];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij(en) gemaakt, tot op heden (telkens) begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage d.d. 21 november 2008, gewezen onder parketnummer 22/002086-08, te weten gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.J. de Graaff, voorzitter,
J.Th. Drop en M.M. Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Janssens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2010.
Mr. Drop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.