ECLI:NL:RBSGR:2010:BL6611

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-900972-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/900972-09
Datum uitspraak: 26 februari 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937,
[adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 februari 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. Krijger, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen [zoon van verdachte] (parketnummer 09/900971-09).
Er hebben zich zeven benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. D.M. Bennamar heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder eerste en tweede cumulatief/alternatief primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Voorts concludeert zij tot toewijzing van alle benadeelde partijen, te weten [A] tot een bedrag van € 450,-, [B] tot een bedrag van € 1040,-, [C] tot een bedrag van € 1350,-, [D] tot een bedrag van € 500,-, [E] tot een bedrag van € 3000,-, [F] tot een bedrag van € 500,- en [G] tot een bedrag van € 1000,-.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding zal opleggen ten behoeve van voornoemde vorderingen.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - dat:
zij in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [E] en/of
- [C] en/of
- [A] en/of
- [H] en/of
- [B],
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- verteld dat de overleden echtgenoot van [verdachte] bij een bank in Londen en/of Schotland een fonds zou hebben ter waarde van ongeveer 200.000 euro of 300.000 euro en/of
- verteld dat genoemd fonds slechts kon vrijkomen na storting van een hoeveelheid geld en/of
- verteld dat zij en/of haar mededader(s) in geldnood verkeerde(n) en/of
- (vervolgens) aan bovengenoemde perso(o)n(en) gevraagd om een bedrag aan haar en/of haar mededader(s) te lenen/ter beschikking te stellen,
waardoor die [E] en/of [C] en/of [A] en/of [H] en/of [B] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
EN/OF
zij in of omstreeks de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [D] en/of
- [A] en/of
- [F] en/of
- [G],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als lener(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake zou zijn van oplichting dan wel verduistering, nu altijd de intentie heeft bestaan om het geleende bedrag terug te betalen en verdachte daar reeds invulling aan geeft.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank verwerpt het verweer gevoerd door de raadsman. Verdachte heeft met haar medeverdachte, te weten haar zoon, geld verkregen dan wel geleend van de in de tenlastelegging genoemde personen. Dit geld werd vervolgens door verdachte en voornamelijk verdachtes medeverdachte aangewend voor (andere) schulden of kosten, gokken of andere projecten, die verder onbekend zijn gebleven. Zowel verdachte als medeverdachte hebben en hadden niet voldoende middelen om het door hen geleende geld daadwerkelijk (ooit) terug te kunnen betalen. Immers, verdachte en ook haar medeverdachte hadden reeds grote schulden. Verdachte werd om die reden reeds in haar AOW gebudgetteerd door Stichting Inkomensbeheer. Dat zij en ook haar medeverdachte extra (bij)baantjes zouden hebben genomen om de leningen terug te betalen acht de rechtbank in het geheel niet toereikend gelet op de hoogte van alle schulden en derhalve niet meer dan een teken van goede wil achteraf. Ook de kleine bedragen die reeds zijn terugbetaald maakt dit niet anders en de rechtbank is van oordeel dat dit slechts tekenen van goede wil zijn na het plegen van de feiten. Een reële kans op daadwerkelijke terugbetaling van de leningen is niet aanwezig.
Uit het vorenoverwogene leidt de rechtbank dan ook af dat zij niet de intentie hadden om dit te doen, aangezien zij zich bewust waren van deze situatie en het geld gebruikten voor andere dan de door hen vertelde doeleinden. Bovendien vertelden zij niet dat zij ook reeds bij anderen uit de woongemeenschap geld hadden geleend.
Het door hen opgevoerde fonds, waaruit een groot bedrag los zou komen, is een slag in de lucht die nergens steun vindt in aantoonbare feitelijke omstandigheden of bewijs. Bovendien is een soortgelijk ‘fonds’ door verdachte en ook haar medeverdachte gebruikt bij het plegen van een soortgelijk delict in 2005 (veroordeling in 2006), waaruit de rechtbank opmaakt dat verdachte wist dat het door haar zoon geïnitieerde plan om geld te lenen om dit ‘fonds’ los te krijgen op niets was gebaseerd en zij ook op die wijze nooit zou kunnen komen tot terugbetaling. Ook wist zij van haar zoons financiële problemen en gokverleden.
Dat zij het verworven geld gebruikten om (andere) schulden af te betalen, niet geduide projecten mee op te starten of zelfs te vergokken duidt ook wat betreft het tweede cumulatief/alternatief op het feit dat verdachte noch haar zoon niet de intentie had om terug te betalen.
Derhalve zal de rechtbank zowel de oplichting, nu er gehandeld is door een samenweefsel van verdichtsels door het fonds of plotselinge geldnood te opperen, als de verduistering, daar waar zij dit niet heeft geopperd, bewezen verklaren.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, dat:
zij in de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
- [E] en
- [C] en
- [A] en
- [H] en
- [B],
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag,
hebbende verdachte en haar mededader toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- verteld dat de overleden echtgenoot van [verdachte] bij een bank in Londen en/of Schotland een fonds zou hebben ter waarde van ongeveer 200.000 euro of 300.000 euro en/of
- verteld dat genoemd fonds slechts kon vrijkomen na storting van een hoeveelheid geld of
- verteld dat zij en/of haar mededader in geldnood verkeerde(n) en
- vervolgens aan bovengenoemde personen gevraagd om een bedrag aan haar en haar mededader te lenen/ter beschikking te stellen,
waardoor die [E] en [C] en [A] en [H] en [B] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
EN
zij in de periode van 31 december 2008 tot en met 06 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een geldbedrag toebehorende aan
- [D] en
- [F] en
- [G],
welke goederen verdachte en haar mededader anders dan door misdrijf, te weten als leners, onder zich hadden, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en/of maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met haar zoon diverse personen, wonende in hetzelfde wooncomplex, opgelicht dan wel geld van hen verduisterd. Deze personen waren reeds op leeftijd en hebben zelf veelal ook weinig te besteden. Verdachte had met hen een vertrouwensband als lid van de woongemeenschap. Door zo te handelen heeft zij ernstig misbruik gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen. Dit is ontwrichtend geweest voor deze woongemeenschap en heeft grote gevolgen voor de individuen in deze woongemeenschap, die door haar toedoen in een financieel moeilijke positie terecht zijn gekomen voor met name haar zoons, maar ook haar eigen financieel gewin. Dit handelen heeft niet alleen gevolgen voor deze woongemeenschap gehad, maar tast van daaruit ook het algemeen vertrouwen in een ander in de samenleving aan, dat men zou moeten kunnen hebben. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 november 2009 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2006 is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij gedurende het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat daarbij een soortgelijke modus operandi is gebruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 30 december 2009. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte weinig wroeging ten opzichte van de mensen die zij heeft gedupeerd lijkt te voelen, maar zich meer zou bekommeren om haar eigen penibele situatie. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat zij zich van haar slechtste kant heeft laten zien door ouderen uit haar woongemeenschap zo te bespelen, door het veinzen van wanhoop en zo in te spelen op hun gevoelens van barmhartigheid, dat zij zouden overgaan tot leningen en daarbij niet te vertellen dat zij ook van anderen reeds geleend had. Hieruit valt een zekere geslepenheid op te maken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte niet de initiërende rol in het geheel heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op de financiële situatie van verdachte en acht derhalve een deels voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact geboden.
De rechtbank acht gelet op al het vorenstaande de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[A], [B], [C], [D], [E], [F] en [G] hebben zich allen als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, van € 450,- (inzake [A]), € 1040,- ([B]), € 1350,- ([C]), € 500,- ([D]), € 3000,- ([E]), € 500,- ([F]) en € 1000,- ([G]).
De rechtbank acht deze vorderingen van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn door de verdachte niet betwist en zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partijen.
De verdediging heeft gesteld dat zij reeds afbetalingen heeft gedaan in de zaak van [B], doch hiervan is geen bewijs overgelegd anders dan reeds in de vorderingen was verwerkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen hoofdelijk toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn/haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden telkens begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7840,- (totaal) ten behoeve van de slachtoffers genaamd [A] (€ 450,-), [B] (€ 1040,-), [C](€ 1350,-), [D] (€ 500,-), [E] (€ 3000,-), [F] (€ 500,-) en [G] (€ 1000,-).
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 321, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
eerste cumulatief/alternatief:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
tweede cumulatief/alternatief:
medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (VIJFTIEN) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 (VIJF) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 450,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van [A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B], een bedrag van € 1.040,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1040,- ten behoeve van [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [C], een bedrag van € 1.350,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.350,- ten behoeve van [C];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [D], een bedrag van € 500,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van [D];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [E], een bedrag van € 3.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.000,- ten behoeve van [E];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [F], een bedrag van € 500,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van [F];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [G], een bedrag van € 1.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.000,- ten behoeve van [G];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij(en) gemaakt, tot op heden (telkens) begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.J. de Graaff, voorzitter,
J.Th. Drop en M.M. Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Janssens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2010.
Mr. Drop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.