Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5247 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
de besloten vennootschap [A] Vastgoed B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. L.C. de Jager, , advocaat te Hoofddorp,
de raad van de gemeente Den Haag, verweerder.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ingevolge artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de percelen Fruitweg 236 tot en met 268 te Den Haag voorlopig aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 maart 2008, ingekomen bij verweerder op 25 maart 2008, bezwaar gemaakt. De gronden zijn bij brief van 7 april 2008 aangevuld.
Bij besluit van 24 april 2008 heeft verweerder ingevolge artikel 2 van de Wvg de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing verklaard op de percelen.
Bij besluit van 12 juni 2008, verzonden op 13 juni 2008, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van 4 juni 2008 van de Adviescommissie bezwaarschriften, het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 juli 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 24 december 2008 de gronden van het beroep nader aangevuld en enige stukken overgelegd.
Het beroep is op 23 november 2009 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C. de Jager.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Terpstra en mr. M. Heikoop, bijgestaan door mr. P.S. Kamminga, advocaat te Den Haag.
II OVERWEGINGEN
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder is bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 de Wvg gewijzigd. Aangezien de vestiging van het voorkeursrecht dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wvg van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wvg komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wvg geldt een besluit als bedoeld in het eerste lid, dat betrekking heeft op in een structuurplan begrepen gronden, voor een daarbij te stellen termijn van ten hoogste twee jaar.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Wvg wordt, voor zover van belang, een voorstel van burgemeester en wethouders ten aanzien waarvan artikel 6, eerste lid, van de wet is toegepast, aangemerkt als een besluit.
Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg wordt, voor zover van belang, indien bezwaar aanhangig is tegen een voorstel van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 6, en ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, het daaraan verbonden rechtsgevolg vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in artikel 2 in werking is getreden, het bezwaar of beroep geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit.
Verweerder heeft gelet hierop terecht het bij brief van 20 maart 2008 gemaakte bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 februari 2008 geacht te zijn gericht tegen zijn besluit van 24 april 2008.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit van 24 april 2008, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 april 2008, op grond van artikel 2 van de Wvg de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing verklaard op de percelen, kadastraal bekend gemeente Den Haag, Westland, sectie AC, nummers 1114, 2113, 2178, 2199, 2200 en 2285, plaatselijk bekend Fruitweg 236 tot en met 268 te Den Haag (hierna: de percelen). Het perceel met het nummer 2285 is eigendom van eiseres. Op de overige percelen heeft de gemeente Den Haag ten behoeve van eiseres een erfpachtrecht gevestigd, dat op 31 december 2010 expireert. Het besluit van 24 april 2008, waarbij geen termijn is bepaald, geldt voor een termijn van ten hoogste twee jaar.
Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft op 16 april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Gelijktijdig met de vaststelling van het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 heeft hij het oude Regionaal Structuurplan Haaglanden van 20 februari 2002 vervallen verklaard. Uit het RSP blijkt dat de Fruitweg, waaraan de percelen zijn gelegen, is aangewezen voor herstructurering en intensivering van het ruimtegebruik. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, in het bijzonder de van het RSP deel uitmakende kaart 22, blijkt dat de percelen als aanwijzing voor de bestemming "Ontwikkellocatie wonen en werken tot 2020 " hebben gekregen. Het RSP dient als grondslag voor het voorkeursrecht.
Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en stelt daartoe, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende. Naar de mening van eiseres is het RSP onvoldoende concreet als basis voor de vestiging van een voorkeursrecht. Het voorgenomen gebruik wijkt niet af van de bestemming. Voor een functiewijziging had ook op nabijgelegen percelen een voorkeursrecht gevestigd moeten worden. Bovendien is vestiging van een voorkeursrecht niet nodig vanwege de door eiseres voorgenomen zelfrealisatie en is de realisatie van de woningbouw van 2025-2030 verschoven naar begin 2011. Verweerder heeft geen zelfstandig belang bij het vestigen van het voorkeursrecht, zodat hier sprake is van misbruik van de bevoegdheid daartoe. Door de handelwijze van verweerder treedt schade op bij eiseres die verweerder dient te vergoeden. Tot slot stelt eiseres dat het voorkeursrecht een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op haar eigendomsrecht, hetgeen in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
Verweerder betoogt dat het RSP de grondslag kan vormen voor de aanwijzing, omdat daarin de bestemming van de percelen wordt vastgelegd. Deze bestemming wijkt af van het huidige gebruik. De ene helft van de Fruitweg komt na 2010 beschikbaar voor woningbouw. De andere helft, die bedrijventerrein blijft, moet een kwaliteitsverbetering ondergaan. Het voorkeursrecht is uitsluitend gevestigd op gronden waarop verweerder voornemens is ontwikkelingen in gang te zetten. Eiseres blijft bevoegd haar eigendom te vervreemden en de toegedachte bestemming zelf te verwezenlijken. Het voorkeursrecht is daarom niet in strijd met het EVRM. De financiële belangen van eiseres zijn voldoende in de Wvg gewaarborgd. Van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur of misbruik van bevoegdheden is geen sprake. Van een bijzondere situatie op grond waarvan de belangen van eiseres zwaarder dienen te wegen dat de gemeentelijke belangen bij het realiseren van de herontwikkelingsplannen is evenmin sprake.
De rechtbank stelt voorop dat met de in de Wvg neergelegde bevoegdheid tot vestiging van voorkeursrechten is beoogd gemeenten een sterkere positie te geven bij grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van hun ruimtelijk beleid.
Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2007 op de percelen een vervroegd voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 8 van de Wvg voor de termijn van twee jaar. De geldingsduur van dit besluit is inmiddels verstreken. Als grondslag voor het voorkeursrecht diende het door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden op 20 februari 2002 vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden. Ook dit plan voorzag in herstructurering van de Fruitweg.
Tegen het besluit van 25 januari 2007 noch tegen het daaraan voorafgaande besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag van 5 december 2006 tot voorlopige aanwijzing op grond van artikel 8a van de Wvg is door eiseres bezwaar of beroep aanhangig gemaakt. Het besluit is daarom in rechte onaantastbaar en moet dus, zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud, geacht worden rechtmatig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 24 april 2008 voorziet in de vestiging van een nieuw voorkeursrecht. Van een bestendiging of verlenging van het bij besluit van 25 januari 2007 gevestigde voorkeursrecht, waarvan de onderlegger is het op 20 februari 2002 vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden, is geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien het RSP een regionaal structuurplan is waarin aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, van de WRO, verweerder het RSP op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvg ten grondslag heeft mogen leggen aan de vestiging van het onderhavige voorkeursrecht. Het biedt daartoe voldoende grondslag. Dat reeds bij besluit van 25 januari 2007 een voorkeursrecht was gevestigd op de percelen, brengt niet mee dat voor de vestiging van onderhavig voorkeursrecht verdergaande eisen gelden wat betreft voorbereiding en motivering. Wat eiseres naar voren heeft gebracht ten aanzien van de planologische onderbouwing van de voorgenomen herstructurering van het bedrijventerrein Fruitweg, leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit op deze punten onzorgvuldig is voorbereid dan wel van een ondeugdelijke motivering is voorzien.
Anders dan eiseres ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het algemeen belang zwaarwegender heeft kunnen achten dan de belangen van eiseres. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat verweerder bij het bestreden besluit heeft aangegeven te hebben gehandeld vanuit een actieve grondpolitiek en een maximale waarborging van de regiefunctie van de gemeente. Om speculatie tegen te gaan en de regiefunctie te behouden was het voor verweerder zaak het voorkeursrecht zo vroeg mogelijk in te zetten; daarvoor is het immers in het leven geroepen. Dat is in het onderhavige geval gebeurd. Hieruit valt dan ook niet te concluderen dat verweerder zijn bevoegdheid gebruikt zou hebben voor een ander doel dan waarvoor zij gegeven is. Voor zover eiseres door het waardedempend effect van het voorkeursrecht in haar financiële belangen wordt getroffen, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van eiseres in de Wvg voldoende zijn gewaarborgd.
De rechtbank is voorts niet gebleken dat door de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht de mogelijkheid van zelfrealisatie verloren is gegaan. Eiseres blijft bevoegd de aan haar eigendom toegedachte bestemming zelf te verwezenlijken.
Wat betreft de door verweerder aan eiseres in erfpacht uitgegeven percelen overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft slechts de blote eigendom van de bewuste percelen. Om de regiefunctie bij de planologische ontwikkeling ervan te kunnen behouden, biedt de blote eigendom van de grond onvoldoende garantie. Dat de gemeente Den Haag eigenaar is van de aangewezen grond staat als zodanig aan het inzetten van het instrument van het voorkeursrecht niet in de weg. Daarom staat de rechtsverhouding tussen partijen er naar het oordeel van de rechtbank niet aan het vestigen van een voorkeursrecht in de weg.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het voor verweerder onmogelijk is de door hem gewenste ontwikkelingen in gang te zetten zonder ook de nabijgelegen percelen daarbij te betrekken. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het voorkeursrecht slechts is gevestigd op gronden waarop verweerder voornemens is herstructurering en intensivering moet plaatsvinden.
Het betoog van eiseres dat het voorkeursrecht een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op haar eigendomsrecht, hetgeen in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, faalt eveneens. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 november 2009, LJN: BI6283, en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2002, LJN: AE6739. Weliswaar is sprake van een inbreuk op het in voormelde verdragsbepaling vastgelegde recht op het ongestoorde genot van het eigendomsrecht, maar deze inbreuk vindt plaats in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de Wvg, terwijl voorts niet kan worden gezegd dat daarbij niet een redelijk evenwicht is bereikt tussen het door die wet nagestreefde algemene belang en de fundamentele rechten van de eigenaar.
Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken die leiden tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het vestigen van het voorkeursrecht.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk, mr. S. Verheijen en mr. T. van Rij , in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.