ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5736

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/47796
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de toepassing van de Procedurerichtlijn en Terugkeerrichtlijn in asielzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 januari 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Eritrese asielzoeker, die op 23 december 2009 door de Staatssecretaris van Justitie was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser betoogde dat zijn bewaring in strijd was met de Terugkeerrichtlijn en de Procedurerichtlijn, omdat deze richtlijnen niet correct waren geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de Terugkeerrichtlijn nog niet was geïmplementeerd en dat de termijn daarvoor nog niet was verstreken. Daarnaast werd vastgesteld dat de Procedurerichtlijn niet uitsluit dat een asielzoeker tijdens de behandeling van zijn aanvraag in bewaring kan worden gesteld.

De rechtbank behandelde de argumenten van de eiser en concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de wet. De rechtbank overwoog dat de maatregel was opgelegd met het oog op de uitzetting, wat in overeenstemming was met de Vreemdelingenwet. De rechtbank verwierp ook het argument van détournement de pouvoir, waarbij de eiser stelde dat de maatregel was opgelegd om druk uit te oefenen voor het verkrijgen van een goed dactyloscopisch signalement. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende redenen had om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van asielzoekers in het kader van de toepassing van de Vreemdelingenwet en de Europese richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/47796
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
geboren op...
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: ...
eiser,
gemachtigde: mr. T.H.G. Schuringa, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 23 december 2009 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 23 december 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 4 januari 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de maatregel ten onrechte heeft opgelegd, omdat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en op die aanvraag nog niet is beslist. Eiser heeft te dien aanzien verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie EG (HvJ EG) van 30 november 2009 (C-357/09 PPU). Eiser stelt dat artikel 18 van de Procedurerichtlijn niet juist is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving omtrent bewaring. Artikel 59 Vw 2000 ziet immers op uitzetting, terwijl daar in het geval van eiser nog geen sprake van kan zijn, omdat nog geen besluit is genomen op zijn asielaanvraag. Volgens eiser is voorts sprake van détournement de pouvoir, nu de maatregel niet is opgelegd met het oog op uitzetting van eiser, maar om eiser onder druk te zetten een goed dactyloscopisch signalement af te geven.
2.3. In artikel 7, derde lid, van de Richtlijn 2003/9/EG (Opvangrichtlijn) van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, staat dat in de gevallen waarin zulks nodig blijkt, bijvoorbeeld om juridische redenen of om redenen van openbare orde, de lidstaten een asielzoeker overeenkomstig hun nationale wetgeving op een bepaalde plaats mogen vasthouden.
2.4. In artikel 18, eerste lid, van de Richtlijn 2005/85/EG (Procedurerichtlijn) van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus staat dat de lidstaten een persoon niet in bewaring mogen houden uitsluitend omdat hij een asielzoeker is.
2.5. In artikel 15 van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zijn onder meer de voorwaarden neergelegd inzake het in bewaring houden van een vreemdeling jegens wie een terugkeerprocedure loopt. In artikel 20 van genoemde Richtlijn staat onder meer dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 24 december 2010 aan de richtlijn te voldoen.
2.6. In het door eiser aangehaalde arrest van het HvJ EG is op één van de préjudiciële vragen van het Administratieven sad Sofia-grad (Bulgarije) geantwoord dat het tijdvak waarin een persoon in een inrichting voor tijdelijke plaatsing is geplaatst op grond van een beslissing die op basis van de nationale en communautaire bepalingen over asielzoekers is genomen, niet mag worden beschouwd als bewaring met het oog op verwijdering in de zin van artikel 15 van richtlijn 2008/115 (r.o. 48). Daartoe is in de rechtsoverweging 45 overwogen dat de bewaring met het oog op de verwijdering die in de Terugkeerrichtlijn wordt geregeld en de bewaring van een asielzoeker die met name krachtens de Opvangrichtlijn, de Procedurerichtlijn en de toepasselijke nationale bepalingen wordt gelast, onder afzonderlijke rechtsregelingen vallen. Het staat volgens het HvJ EG aan de nationale rechter om te bepalen of het verblijf van de betreffende vreemdeling in de inrichting voor tijdelijke plaatsing in het tijdvak waarin hij asielzoeker was, voldeed aan de voorwaarden van de communautaire en nationale bepalingen op het gebied van asiel (r.o. 46).
2.7. Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn bewaring in strijd is met de Terugkeerrichtlijn slaagt dit beroep niet, reeds omdat de Terugkeerrichtlijn nog niet is geïmplementeerd in het Nederlandse recht en de implementatietermijn ook nog niet is verstreken.
2.8. Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn bewaring in strijd is met de Procedurerichtlijn omdat de Procedurerichtlijn onjuist zou zijn geïmplementeerd, slaagt het beroep evenmin. De Procedurerichtlijn sluit immers niet uit dat een asielzoeker tijdens de behandeling van zijn aanvraag in bewaring wordt gesteld. Dit volgt ook niet uit het arrest van het HvJ EG. Uit het arrest kan enkel worden afgeleid dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op bewaring van een asielzoeker die krachtens de Opvangrichtlijn, de Procedurerichtlijn en de nationale bepalingen op het gebied van asiel is gelast. Dit betekent echter niet dat eiser tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag niet op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000 in bewaring mocht worden gesteld. Weliswaar kan bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000 uitsluitend worden opgelegd met het oog op de uitzetting, maar die omstandigheid brengt nog niet met zich dat deze bepaling in strijd is met de Procedurerichtlijn, zoals door eiser is gesuggereerd. De rechtbank acht het niet nodig over deze kwestie préjudiciële vragen te stellen aan het HvJ EG, zoals door eiser is verzocht.
2.9. De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van détournement de pouvoir bij het opleggen van de maatregel door verweerder, door de maatregel – naar eiser stelt – uitsluitend op te leggen teneinde leesbare vingerafdrukken van eiser te verkrijgen. Uit de omstandigheid dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar het dactyloscopisch signalement, in welk verband de rechtbank verwijst naar de processen-verbaal van 30 september 2009, 13 oktober 2009 en van 22 december 2009, heeft verweerder mogen afleiden dat de vrees bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
2.10. De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde de grond dat zij ten onrechte niet als voorkeursadvocaat van eiser is benaderd om bij het gehoor ingevolge artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aanwezig te zijn, ter zitting heeft laten vallen, zodat dit geen bespreking behoeft.
2.11. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats en geen middelen van bestaan heeft en het identiteitsonderzoek heeft gefrustreerd door middel van manipulatie van de vingertoppen, waardoor geen goed dactyloscopisch signalement kan worden verkregen.
2.12. Eiser heeft de eerste drie gronden waarop de hem opgelegde maatregel is gebaseerd, bestreden. Redengevend daartoe acht eiser dat die gronden in beginsel voor iedere asielzoeker gelden.
2.13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (zie uitspraak van de AbRS van 16 juni 2008, 200802486/1, LJN: BD5536 en de uitspraak van de AbRS van 8 oktober 2009, 200905814/1/V3, LJN: BK4909, JV 2009, 468) betekent de omstandigheid dat een deel van de gronden van bewaring ook aan andere asielzoekers kan worden tegengeworpen, niet dat die gronden niet kunnen dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken en evenmin dat verweerder daaraan geen gewicht heeft mogen toekennen. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
2.14. Gelet op de gronden van de maatregel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert.
2.15. Eiser heeft voorts aangevoerd dat, gezien het medisch advies van 16 oktober 2009 en voorts gezien de brief van de advocaat van 18 december 2009, verweerder eiser de maatregel van bewaring niet heeft kunnen opleggen, althans niet zonder nader medisch onderzoek.
2.16. In het medisch advies van 16 oktober 2009 staat: “ (...) In het advies zijn door de arts een aantal vragen beantwoord, waaronder de vraag of eiser, gelet op zijn medische situatie, vervoerd kan worden en in bewaring kan worden gesteld. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend. De vragen of sprake is van psychiatrische problematiek die acute verwijzing naar een psychiater op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk maakt en of er een acute medische noodzaak voor medische behandeling van betrokkene bestaat, heeft de arts ontkennend beantwoord. Gezien de beantwoording door de arts van de vragen heeft verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring niet wederom een medisch advies hoeven vragen. Voorts is van belang dat eiser tijdens het gehoor ingevolge artikel 5.2 Vb 2000 heeft verklaard dat zijn medische situatie niet is verslechterd sinds het eerder uitgebrachte medisch advies. De brief van 18 december 2009 van eisers gemachtigde leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin uitsluitend is aangegeven dat de indruk van de gemachtigde nog steeds is dat haar cliënt verward en getraumatiseerd is en om die reden verweerder heeft verzocht niet over te gaan tot het opleggen van de maatregel van bewaring en bij de brief geen medisch rapport is overgelegd.
2.17. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn. De omstandigheid dat nog geen besluit op de asielaanvraag is genomen, maakt dat niet anders. Het is in de eerste plaats aan eiser nadere gegevens over zijn identiteit en nationaliteit te verschaffen. Daarnaast kan uit een opnieuw uit te voeren dactyloscopisch onderzoek blijken dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd, hetzij in Nederland (al dan niet onder een andere naam), hetzij elders in Europa. Het is bij deze stand van zaken niet uitgesloten dat verweerder eiser alsnog zal kunnen claimen bij een ander Europees land of eiser naar enig ander land zal kunnen uitzetten. Onder die omstandigheden kan vooralsnog niet worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
2.18. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. M.J.C. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 11 januari 2010.
Griffier
Rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: