beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2/2010
rekestnummer: 356851 HA RK 10-23
parketnr: 09/412971-09
datum beschikking: 4 februari 2010
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
Verzoeker is gedagvaard om als verdachte te verschijnen op 8 januari 2010 op de terechtzitting van de politierechter. Op genoemde datum is de strafzaak van verzoeker door mr. [X] voormeld behandeld. Bij gelegenheid van het laatste woord heeft verzoeker verklaard zich op het artikel wraking te willen beroepen, waarop het onderzoek ter terechtzitting is geschorst.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 25 januari 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. [X] heeft de wrakingskamer in een mailbericht van 20 januari 2010 meegedeeld niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
Mr. B.J. de Bruijn, advocaat te ’s-Gravenhage en raadsman van verzoeker in de onderliggende strafzaak, heeft de wrakingskamer bij schrijven van 21 januari 2010 meegedeeld niet op de zitting aanwezig te zullen zijn. Officier van justitie mr. R.P. Peters is ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker.
Uit het van de ter terechtzitting van 8 januari 2010 opgemaakte proces-verbaal leidt de rechtbank af dat verzoeker, nadat zijn verzoek om het horen van getuigen, twee keer door de politierechter was afgewezen, de politierechter heeft gewraakt omdat hij van oordeel is dat er aldus sprake is van onrecht.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] heeft in zijn notitie van 20 januari 2010 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Daarbij heeft de politierechter zich op het standpunt gesteld dat hem tijdens de zitting niet is gebleken dat verzoeker hem vooringenomenheid verwijt of daarvoor vreest, dat verzoeker tijdens de behandeling van zijn strafzaak in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren, dat de tijdens de zitting gedane verzoeken van verzoeker ook als zodanig zijn opgevat, dat daarbij hoor en wederhoor is toegepast en dat er op die verzoeken gemotiveerd is beslist.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoeker tijdens de terechtzitting uitvoerig aan het woord is gelaten door de politierechter en dat zijn verzoek om getuigen te horen is behandeld en afgewezen. Zij is van oordeel dat er aldus geen sprake is van vooringenomenheid van de politierechter jegens verzoeker.
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
6.2. Verzoeker meent dat er sprake is van onrecht doordat de politierechter zijn verzoek om het horen van getuigen twee keer heeft afgewezen. De enkele omstandigheid dat de politierechter een voor verzoeker onwelgevallige procedurele beslissing heeft genomen, levert geen grond voor wraking op. Immers, noch is gesteld noch is aannemelijk geworden dat het de politierechter door twee keer afwijzend op het verzoek van verzoeker te beslissen aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door aldus te beslissen de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker is gewekt.
6.3. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep te worden geklaagd.
6.4. Nu zich ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van mr. [X] dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. B.J. de Bruijn;
• de officier van justitie mr. R.P. Peters;
• mr. [X].
Aldus ter openbare terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 4 februari 2010 door
mrs L. Alwin-de Loor, E.A.G.M. van Rens en J.E.M.G. van Wezel, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gest als griffier.