RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/25119
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam 1],
eiseres,
gemachtigde mr. T. Sönmez,
advocaat te Rotterdam,
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. D.S. Asarfi,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 juni 2009, verzonden op 12 juli 2009 (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is ter zitting behandeld op 2 februari 2010. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Zij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [naam 2]’, met ingang van 23 oktober 1997, geldig tot 23 oktober 1998. De geldigheidsduur is vervolgens telkens aansluitend verlengd, laatstelijk tot 8 november 2008. Op 21 november 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, alsmede tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 3 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen en is de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 21 november 2008, geldig tot 21 november 2009. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Op 12 mei 2009 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gehandhaafd en is de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd voor de duur van één jaar. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard.
2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 word de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
Ingevolge het derde lid – voor zover hier van belang – kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 8 van de Vw 2000 – voor zover hier van belang – heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
(…)
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Artikel 7, eerste alinea, van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit 1/80) luidt – voor zover hier van belang – als volgt: gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80. Verweerder voert daartoe aan dat eiseres niet kan worden aangemerkt als gezinslid van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer, omdat haar echtgenoot reeds ten tijde van haar toelating de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres nog immer de Turkse nationaliteit bezit, doet hier niet aan af. Indien de verblijfgever zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, kan slechts met succes een beroep op artikel 7 van Besluit 1/80 worden gedaan indien de verblijfgever op het moment van toelating van het gezinslid tot Nederland de Nederlandse nationaliteit nog niet bezat. Het doel van Besluit 1/80 is immers het versterken van de banden tussen de EG en Turkije door middel van het stimuleren van het vrije verkeer van werknemers. Dit doel wordt niet gediend indien de verblijfsgever tevens Nederlander is. Aangezien eiseres geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 en zij in de periode van 8 november 2008 tot 21 november 2008 niet in het bezit is geweest van een geldige verblijfsvergunning, heeft zij niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, aldus verweerder.
3. Eiseres stelt dat zij rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80 omdat haar echtgenoot sinds 1 mei 1998 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en naast de Nederlandse nationaliteit ook de Turkse nationaliteit heeft. Eiseres beroept zich daarbij op rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Niet in geschil is dat eiseres niet tijdig verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en dat dit haar is toe te rekenen. In geschil is of eiseres in de periode tussen de afloop van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning en de datum van indiening van haar verlengingsaanvraag, het tijdvak van 8 november 2008 tot 21 november 2008, rechtmatig verblijf had op grond van artikel 7 van Besluit 1/80, met als gevolg dat zij in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
5. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat het door haar gestelde verblijfsrecht ingevolge artikel 7 van Besluit 1/80 er tevens toe moet leiden dat de ingangsdatum van de door verweerder per 21 november 2008 verlengde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, moet worden gesteld op 8 november 2008. De rechtbank volgt eiseres niet in dat standpunt. Voor zover eiseres een verblijfsrecht kan ontlenen aan Besluit 1/80 en daardoor moet worden vastgesteld dat er geen ‘tijdgat’ was in het genoemde tijdvak, heeft dat geen gevolgen voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Zo er sprake is van rechtmatig verblijf, als hiervoor bedoeld, in dit tijdvak, betekent dit nog niet dat daardoor, in afwijking van het in artikel 26 van de Vw 2000 neergelegde stelsel, de ingangsdatum van de verlengde verblijfsvergunning moet worden vervroegd tot een datum vóór die van de aanvraag. Dat een aan het Besluit 1/80 ontleend verblijfsrecht declaratoir van aard is, zoals door eiseres is betoogd, doet daar niets aan af.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat thans nog ter beoordeling staat of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat zij niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaand aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad.
7. Niet in geschil is dat eiseres van 23 oktober 1997 tot 8 november 2008 onafgebroken in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [naam 2]’. Evenmin is in geschil dat de echtgenoot van eiseres behalve de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit bezit en dat daarvan reeds sprake was voorafgaande aan de komst van eiseres, in 1997, naar Nederland. Tot slot is niet in geschil dat de echtgenoot van eiseres reeds voor de komst van eiseres naar Nederland arbeid in loondienst verrichtte en blijkt uit de stukken dat hij vanaf 1 mei 1998 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft.
8. Beoordeeld moet worden of de echtgenoot van eiseres door de verkrijging van het Nederlanderschap, naast zijn Turkse nationaliteit, de hoedanigheid van Turkse werknemer in de zin van artikel 7 van Besluit 1/80 heeft verloren.
9. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraken van het Hof in de zaken Cetinkaya (11 november 2004, C-467/02, JV 2005/1), Torun (16 februari 2006, C-502/04, JV 2006/92) en Derin (18 juli 2007, C-325/05, JV 2007/438), dat de door artikel 7 van Besluit 1/80 verkregen rechten slechts in twee gevallen worden beperkt, namelijk:
- wanneer de aanwezigheid van de Turkse migrerende werknemer op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst wegens zijn persoonlijke gedrag een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, in de zin van artikel 14, eerste lid van Besluit 1/80;
- wanneer de betrokkene het grondgebied van de lidstaat van ontvangst gedurende langere tijd zonder gegronde redenen heeft verlaten.
10. Met dit limitatief stelsel is niet verenigbaar dat de echtgenoot van eiseres de door zijn arbeid verkregen hoedanigheid van tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer, als bedoeld in artikel 7 van Besluit 1/80, door naturalisatie zou hebben verloren.
11. Het standpunt van verweerder dat het doel van Besluit 1/80, te weten het versterken van de banden tussen de EG en Turkije door middel van het stimuleren van het vrije verkeer van werknemers, niet wordt gediend indien de verblijfgever tevens Nederlander is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Besluit 1/80 strekt tot bevordering van de geleidelijke integratie in de ontvangende lidstaat, van de Turkse werknemers die aan de in een bepaling van dit Besluit gestelde voorwaarden voldoen en daardoor rechten aan dat Besluit ontlenen. Met het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit wordt deze doelstelling in verregaande mate bevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat er echter niet toe leiden dat de gezinsleden van deze werknemers in een minder gunstige positie geraken omdat zij vanaf dat moment geen rechten meer aan artikel 7 van Besluit 1/80 kunnen ontlenen. Daarmee zou het nuttig effect aan Besluit 1/80 worden ontnomen.
12. De rechtbank overweegt voorts dat Besluit 1/80 geen bepalingen bevat die ertoe strekken dat Turkse werknemers of hun gezinsleden zich niet langer kunnen beroepen op de bij Besluit 1/80 toegekende rechten wanneer zij, met behoud van de Turkse nationaliteit, de nationaliteit van de ontvangende lidstaat verkrijgen.
13. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat eiseres ten onrechte niet is aangemerkt als gezinslid van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, als bedoeld in artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1/80. Dit brengt mee dat eiseres in het tijdvak van 8 november 2008 tot 21 november 2008 rechtmatig verblijf in Nederland had, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder l, van de Vw 2000, alsmede dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in aanmerking komt, ten onrechte heeft tegengeworpen dat genoemde periode is aan te merken als tijdgat.
14. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd, wegens strijd met artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1/80 en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
15. Omdat niet in geschil is dat eiseres recht heeft op de bij het bestreden besluit verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand blijven.
16. De rechtbank acht termen aanwezig om met betrekking tot het recht op een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Het oordeel dat er geen sprake is van een verblijfsgat in het tijdvak tussen 8 november 2008 en 21 november 2008, heeft tot gevolg dat eiseres gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verweerder had daarom moeten bepalen dat eiseres in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van haar aanvraag, 21 november 2008 en deze vergunning moeten verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is rechtens geen andere beslissing mogelijk. De rechtbank zal in zoverre zelf in de zaak voorzien.
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 644,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Eiseres heeft niet verzocht om veroordeling van verweerder in de in bezwaar gemaakte proceskosten.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover aan eiseres daarbij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend;
- verklaart het bezwaar gegrond voor zover dat betrekking heeft op het verblijfsrecht van eiseres in het tijdvak van 8 november 2008 tot 21 november 2008, bepaalt dat verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleent met als ingangsdatum 21 november 2008, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,- (honderdvijftig euro), vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,- (zeshondervierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2010.
Afschrift verzonden op: 18 februari 2010