2.2 Uit de ontstaansgeschiedenis van de Pardonregeling blijkt het volgende.
Het uitgangspunt voor verweerder was een ambtshalve beoordeling van dossiers van vreemdelingen die voor verlening van een pardonvergunning in aanmerking zouden kunnen komen, zonder de mogelijkheid van bezwaar of beroep tegen die ambtshalve beoordeling (TK 31 018, nr. 3, p. 39; Handelingen II, p. 4189). Wel had verweerder voorzien dat vreemdelingen een vergunning op grond van de regeling zouden aanvragen en dat de afwijzing daarvan voor bezwaar en beroep vatbaar zou zijn (TK 31 018, nr. 3, p. 17). Teneinde de regeling goed te kunnen uitvoeren, diende verweerder te beschikken over de gegevens van vreemdelingen die voor verlening van de vergunning in aanmerking zouden kunnen komen. Van drie categorieën vreemdelingen, genoemd in onderdeel 5.2, ad b, van de Vc 2000, zouden de gegevens reeds bekend zijn bij verweerder. Voor andere gevallen geldt de regeling van de burgemeestersverklaring (TK 31 018, nr. 3, p. 16).
Hoewel de Pardonregeling als voorwaarde stelt ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001, dient uit de burgemeestersverklaring slechts ononderbroken verblijf sinds 1 januari 2006 te blijken. De gedachte hierachter is dat de vreemdeling niet een onevenredig zware bewijslast moet worden opgelegd, die niet significant bijdraagt aan de zorgvuldige uitvoering van de regeling (TK 31 018, nr. 3, pp. 25, 26, 28). De burgemeestersverklaring was bedoeld als een vorm van deskundigenadvies; verweerder ging ervan uit dat bij uitstek de burgemeester in staat was zich een oordeel te vormen over het verblijf van de vreemdeling in Nederland vanaf 1 januari 2006 (TK 31 018, nr. 3, p. 20, 36; Handelingen II, p. 4160). Weliswaar is de burgemeesters een indicatieve lijst van bewijsmiddelen verstrekt aan de hand waarvan zij tot een oordeel in individuele zaken konden komen, doch deze lijst is niet als uitputtend bedoeld en niets staat er dan ook aan in de weg dat de burgemeester zijn verklaring op andere dan de genoemde bewijsmiddelen baseert (TK 31 018, nr. 3, p. 20). De Pardonregeling beoogt hoewel de tekst anders suggereert niet een onderscheid te maken naar de vorm van (nood )opvang waarin een vreemdeling heeft verbleven; alleen het verblijf in Nederland is relevant (TK 31 018, nr. 3, pp. 28-29).
Wanneer een burgemeestersverklaring wordt afgegeven, gaat verweerder van de juistheid daarvan uit (TK 31 018, nr. 3, p. 33; Handelingen II, p. 4161). Dit laat de mogelijkheid onverlet dat uit andere bronnen blijkt dat de vreemdeling Nederland wel op enig moment na 1 april 2001 heeft verlaten; in dat geval wordt toch geen verblijfsvergunning verleend, ondanks de aanwezigheid van een burgemeestersverklaring (TK 31 018, nr. 3, pp. 25-26, 36).
Verweerder is ervan uitgegaan dat geen rechtsmiddelen open staan tegen het niet afgeven van een burgemeestersverklaring (Handelingen II, p. 4160-4161).