Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 09/47609 (verzoek) AWB 09/47607 (beroep)
Datum uitspraak: 9 februari 2010
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Mongolische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.L. Saija,
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 21 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 9 november 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Verzoeker heeft daartegen op 21 december 2009 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 21 december 2009 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Op 26 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter de ordemaatregel getroffen dat niet tot uitzetting wordt overgegaan totdat op het verzoek is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 februari 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2005 (JV 2005, 255) volgt dat indien een vreemdeling na een eerdere asielprocedure stelt naar zijn land van herkomst te zijn teruggekeerd en vervolgens hier te lande een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel indient, geen sprake is van eenzelfde geschil dat ten tweede male aan de rechter wordt voorgelegd, indien de vreemdeling die terugkeer aannemelijk heeft gemaakt en aan de aanvraag een op basis van een in dat land na die terugkeer opgekomen nieuw feitencomplex en een daarop gebaseerd asielrelaas dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van het relaas dat tot de eerdere afwijzing heeft geleid en derhalve los daarvan beoordeeld dient te worden, ten grondslag heeft gelegd. De vraag of van een dergelijke situatie sprake is, vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter.
5. Verzoeker heeft eerder, op 14 oktober 2008, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 24 november 2008 afgewezen. Het besluit van 21 december 2009 is derhalve van gelijke strekking als dat van 24 november 2008.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aan zijn eerdere aanvraag ten grondslag had gelegd dat hij activiteiten had verricht voor de [naam partij] en had meegedaan als onruststoker bij en voorbereider van een betoging op 1 juli 2008. Vanwege die activiteiten zou hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zijn komen te staan. Hij zou drie dagen hebben vastgezeten op het politiebureau en vervolgens met behulp van de politie het land uit zijn gevlucht. Bij het eerdere besluit van 24 november 2008 is dit asielrelaas echter ongeloofwaardig bevonden omdat verzoeker vage, tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen had afgelegd over onder meer de voorbereiding van de betoging, de redenen voor zijn vrijlating en de redenen voor de hulp van de politie bij zijn vertrek uit Mongolië. Het tegen het besluit van 24 november 2008 ingestelde beroep is bij uitspraak van 13 februari 2009 door deze rechtbank en nevenzittingsplaats ongegrond verklaard.
7. Ter onderbouwing van zijn nieuwe aanvraag heeft verzoeker aangevoerd dat hij op 23 januari 2009 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) naar Mongolië is vertrokken, en dat hij daar bij aankomst is gearresteerd omdat hij eerder uit het politiebureau zou zijn ontsnapt. Hij is drie dagen vastgehouden op het politiebureau en is vervolgens, na een terechtzitting, tot 20 maart 2009 gedetineerd gebleven in een gevangenis vanwege zijn rol bij de betoging op 1 juli 2008. Op 20 maart 2009 werd hij vrijgelaten vanwege medische problemen en kwam hij in het ziekenhuis terecht. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis op 14 april 2009 is hij opnieuw naar Nederland gekomen. Hij was bang dat hij vijf tot acht jaar cel zou krijgen vanwege zijn rol bij de betoging van 1 juli 2008 en het feit dat hij daarbij met stenen had gegooid.
8. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van eenzelfde geschil dat ten tweede male aan de rechter wordt voorgelegd. Aangenomen kan worden dat verzoeker naar Mongolië is teruggekeerd nu hij met behulp van het IOM daarheen is vertrokken. Ook heeft verzoeker aan zijn nieuwe aanvraag een in dat land na die terugkeer opgekomen nieuw feitencomplex ten grondslag gelegd. Echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een daarop gebaseerd asielrelaas dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van het relaas dat tot de eerdere afwijzing heeft geleid en derhalve los daarvan beoordeeld dient te worden, zoals vereist is gelet op de in rechtsoverweging 4 genoemde jurisprudentie van de Afdeling. Immers, de arrestatie na terugkomst, de terechtzitting, de detentie en de vrees om wederom gearresteerd te worden vloeien allen naar eigen zeggen van verzoeker voort uit zijn rol bij de demonstratie op 1 juli 2008, die ook reeds de kern van zijn eerdere asielaanvraag vormde. Er is dan ook geen sprake van een asielrelaas dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van het eerdere relaas. Om die reden is het in rechtsoverweging 3 weergegeven toetsingskader van toepassing.
9. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft verzoeker het in de vorige rechtsoverweging genoemde feitencomplex naar voren gebracht en verder in kopie overgelegd een oproep van de politie gedateerd 28 mei 2009, een opsporingsbevel van 15 april 2009, een medische verklaring van 14 april 2009, een verklaring van zijn echtgenote van 30 mei 2009 en een aankoopbevestiging van een treinkaartje van Ulaanbataar naar Moskou van 24 april 2009. De oproep van de politie van 28 mei 2009 heeft verzoeker ook in origineel overgelegd.
10. Ten aanzien van de oproep van de politie stelt de voorzieningenrechter vast dat hierop niet vermeld staat waarom verzoeker wordt opgeroepen zich te melden op het politiebureau. Uit dit document kan dus niet worden afgeleid dat verzoeker wordt gezocht vanwege zijn rol bij de betoging op 1 juli 2008, zodat het geen nieuw feit vormt als bedoeld in rechtsoverweging 3.
11. De overige overgelegde documenten vormen evenmin nova als hiervoor bedoeld nu de authenticiteit van deze in kopie overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Door verzoeker is weliswaar gesteld dat de originelen hiervan aan verweerder zijn overgedragen, dit wordt echter door verweerder ontkend. Verzoeker heeft zijn stelling slechts onderbouwd met een kopie van een op 19 november 2009 aangetekend aan de Raad voor de Rechtsbijstand Schiphol verstuurde brief, en zijn gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat zij telefonisch van de betrokken medewerker van de Raad voor de Rechtsbijstand had begrepen dat die zich de stukken nog wel kon herinneren maar niet over schriftelijke bewijzen van ontvangst door verweerder beschikte. Bij gebrek aan bewijs dat de stukken door de Raad voor de Rechtsbijstand ook inderdaad aan verweerder zijn overgedragen en nu de ontvangst van die stukken door verweerder wordt ontkend, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat deze stukken in origineel aan verweerder zijn overgelegd.
12. Ten aanzien van het door verzoeker aangevoerde over hetgeen hem na terugkomst in Mogolië is overkomen, en waaruit zou blijken dat hij wel degelijk te vrezen heeft voor de autoriteiten vanwege zijn rol bij de betoging op 1 juli 2008 overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker deze gestelde feiten niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de zitting bij de rechtbank dat verzoeker daarvan geen stukken heeft overgelegd, de naam van zijn advocaat noch van de rechter weet en vaag heeft verklaard over hetgeen op de zitting is besproken. Ook is bevreemdend dat verzoeker bij terugkeer zou zijn aangehouden terwijl hij in de eerdere procedure nog had verklaard dat hij met behulp van de politie het land heeft verlaten. Dat hij, daarmee geconfronteerd, heeft verklaard in zijn vorige procedure hierover te hebben gelogen doet ook afbreuk aan zijn geloofwaardigheid in deze procedure. Tevens is het bevreemdend dat als verzoeker destijds inderdaad illegaal het land zou zijn ontvlucht terwijl hij zich voor de autoriteiten beschikbaar moest houden, hij in januari 2009 vrijwillig en nog voor de rechter op zijn beroep had beslist, naar Mongolië is teruggekeerd. Ook tegenstrijdig is dat hij tijdens het nader gehoor van 28 oktober 2009 ten behoeve van zijn nieuwe aanvraag, pagina 14 van het verslag, heeft verklaard dat hij pas tijdens zijn meest recente detentie in februari 2009 werd beschuldigd van het gooien van stenen terwijl hij al in het gehoor van 18 oktober 2008, pagina 10 van het verslag van dat gehoor, heeft verklaard dat hij daarvan werd beschuldigd.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de door verzoeker gestelde gebeurtenissen na terugkeer naar Mongolië niet aannemelijk gemaakt, zodat deze niet als nieuwe feiten als bedoeld in rechtsoverweging 3 kunnen worden aangemerkt.
13. Nu verzoeker, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, aan zijn nieuwe aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.