RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudend te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 10 / 4846 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 94, derde lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser] alias [alias], thans verblijvend in Detentiecentrum Ter Apel in Ter Apel, eiser,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 januari 2010.
Kenmerk: [IND-nummer].
V-nummer: [V-nummer].
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 februari 2010. Daarbij is eiser gehoord en bijgestaan door A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M. Ehrencron-Plante, werkzaam voor het ministerie van Justitie.
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en burger van Armenië te zijn.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de in geding zijnde vrijheidsontnemende maatregel - voor zover bestreden - in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onredelijk heeft gehandeld door hem direct na de mededeling van de beslissing op de ambtshalve toetsing ex artikel 64 van de Vw 2000, staande te houden en aansluitend in bewaring te stellen. Verweerder had de belangenafweging voorafgaand aan zijn inbewaringstelling in zijn voordeel moeten laten uitvallen.
Voorts bevreemdt het eiser dat zich in het dossier een krantenartikel over hem en zijn gezin bevindt.
Eiser heeft de gronden “niet gehouden aan de vertrektermijn” en “onvoldoende middelen van bestaan” betwist.
Daarnaast heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Deze voorlopige voorziening is toegewezen.
Eiser heeft voorts opgemerkt dat verweerder zijn gemachtigde eerst op 9 februari 2010 op de hoogte heeft gesteld van de op 10 februari 2010 geplande hoorzitting in het kader van de door eiser ingediende aanvraag, terwijl de termijn van vier weken afloopt op 17 februari 2010.
Ten slotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel in de zin van een meldplicht. Thans is het hele gezin uit elkaar. Zijn echtgenote en de kinderen verblijven in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel in het Opvangcentrum in Ter Apel en dienen aldaar te voldoen aan hun meldplicht. Het is van belang dat de kinderen weer onderwijs kunnen volgen op hun eigen basisschool. Eiser dient de mogelijkheid te hebben om samen met zijn echtgenote en kinderen terug te keren naar Maastricht.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat deze zaak een lange voorgeschiedenis heeft.
Het door eiser aangehaalde krantenartikel is gepubliceerd op initiatief van de vreemdelingenpolitie.
Voorts heeft verweerder aangegeven dat eiser op 26 januari 2010 een reguliere aanvraag heeft ingediend, waardoor verweerder tot uiterlijk 23 februari 2010 tijd zou hebben om op het ingediende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag te beslissen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiser niet in zijn belangen is geschaad nu hij niet aanwezig kon zijn tijdens de op 10 februari 2010 geplande hoorzitting, aangezien hij tot 15 februari 2010 de mogelijkheid had om schriftelijk zijn gronden aan te vullen.
Zoals blijkt uit het besluit van 21 januari 2010 heeft verweerder eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, zich bedient van één of meerdere aliassen en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Met betrekking tot de betwiste gronden “niet gehouden aan de vertrektermijn” en “onvoldoende middelen van bestaan” overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn in het kader van de eerder door hem gevoerde verblijfsprocedures en dat hij een uitkering ontvangt van de gemeente, wat niet beschouwd kan worden als een zelfstandige bron van inkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gronden dan ook terecht aan de bewaring ten grondslag mogen leggen.
Uit de verslagen van de vertrekgesprekken, in totaal negen, blijkt dat eiser volhardt in zijn stelling dat hij Nederland niet zal verlaten. Naar aanleiding hiervan en tot zekerheidsstelling van de op 31 januari 2010 geplande vlucht - na een door de Armeense autoriteiten gedane toezegging tot afgifte van een laissez-passer - heeft verweerder eiser in bewaring gesteld. Op 26 januari 2010 heeft eiser opnieuw een reguliere aanvraag tot verblijf ingediend. Nadat een verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen, is voornoemde vlucht geannuleerd. Gelet hierop heeft verweerder zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling van eiser vorderde en bleef vorderen ook na annulering van de vlucht, omdat er aanwijzingen waren te vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. Het feit dat eiser direct na uitreiking van de beschikking ex artikel 64 van de Vw 2000 is staande gehouden en aansluitend in bewaring is gesteld, maakt dit niet anders. Overschrijding van de in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 genoemde termijn is – zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht – nog niet aan de orde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid niet hoeven afzien van het opleggen van de maatregel van bewaring noch heeft verweerder hoeven te volstaan met een lichter middel. Eisers betoog dat hij samen met zijn gezin wil terugkeren naar Maastricht, alwaar zijn kinderen tot voor kort onderwijs genoten, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Indien eiser wordt ontslagen uit vreemdelingenbewaring dan wel aan hem een lichter middel wordt opgelegd, betekent dit niet onverkort dat hij samen met zijn gezin kan terugkeren naar Maastricht. Zijn echtgenote en kinderen zijn immers onderworpen aan een vrijheidsbeperkende maatregel. Bovendien geldt dat terugkeer van zijn echtgenote en kinderen naar Maastricht ook zonder eiser niet uitgesloten is, aangezien tegen de vrijheidsbeperkende maatregel een afzonderlijk rechtsmiddel kan worden aangewend. Eisers beroepsgrond kan derhalve niet slagen.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door M.A.H. Span-Henkens als rechter in tegenwoordigheid van D.S.A.W. Raes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2010.
w.g. D. Raes w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden op: 22 februari 2010
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.