Parketnummer 09/530021-09
Datum uitspraak: 19 februari 2010
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 augustus 2009, 23 oktober 2009 en 5 februari 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.H. Dormeier, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1januari 2001 te [P], met zijn zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 1986, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het (in bed) naakt tegen elkaar aanliggen en/of
- het (meerdere malen) vragen aan en/of zeggen tegen [zoon] hem, verdachte, af te trekken en/of (daarbij) de hand van [zoon] vast te pakken en op zijn, verdachte's, penis te leggen en/of zich (vervolgens) laten aftrekken door [zoon] en/of
- het (meermalen) vastpakken van de penis van [zoon] en/of (vervolgens) wrijvende en/of trekkende bewegingen te maken (aftrekken);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1januari 2001 te [P], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 1986, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte:
- (in bed) naakt tegen [zoon] heeft gelegen en/of
- (meerdere malen) aan/tegen [zoon] heeft gevraagd/gezegd hem, verdachte, af te trekken en/of (daarbij) de hand van [zoon] heeft vastgepakt en op zijn, verdachte's, penis gelegd en/of zich (vervolgens) heeft laten aftrekken door [zoon] en/of
- (meerdere malen) de penis van [zoon] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) wrijvende en/of trekkende bewegingen heeft gemaakt (aftrekken);
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht .
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige zoon [zoon].
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en hiertoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat. Hij heeft betoogd dat de verklaring van verdachte uitgesloten dient te worden van het bewijs omdat hij lijdt aan een psychotische depressie met wanen en gedwongen werd door stemmen in zijn hoofd een bekennende verklaring af te leggen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2001 ontuchtige handelingen verricht bij zijn zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 19862. Voornoemde handelingen bestonden hierin dat zij in bed naakt tegen elkaar aanlagen en verdachte zijn zoon vroeg hem af te trekken waarbij hij de hand van zijn zoon vastpakte en op zijn penis legde en zich door hem liet aftrekken. Voorts heeft verdachte eenmaal de penis van [zoon] vastgepakt en hem afgetrokken. Het misbruik vond plaats in de woning van verdachte en [zoon] in [P].Daartoe is redengevend dat [zoon] aangifte van het misbruik heeft gedaan en uitvoerig heeft verklaard dat verdachte voormelde handelingen heeft gepleegd.3 Verdachte heeft tegenover de politie bekend dat de door [zoon] beschreven handelingen inderdaad hebben plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van verdachte tegenover de politie onbetrouwbaar zijn en voor het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft op 26 november 2008 en 27 november 2008 uitgebreide verklaringen tegenover de politie afgelegd. Hij heeft bekend dat hij en [zoon] elkaar hebben afgetrokken. Aan verdachte is tijdens het verhoor op 26 november 2008 expliciet gevraagd of hij een bekennende verklaring aflegde om er maar vanaf te zijn. Verdachte heeft hierop verklaard dat hij het niet vertelde om er vanaf te zijn.4 Bij aanvang van het verhoor op 27 november 2008 heeft verdachte aangegeven dat hij last had van de stem in zijn hoofd maar de stem achter zich kon houden. Hij heeft toen wederom bekend dat hij en [zoon] elkaar gemasturbeerd hebben en voorts verklaard dat zij naakt tegen elkaar hebben aangelegen.5
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte draagt naar het oordeel van de rechtbank eveneens bij dat verdachte ook tegen hulpverlenende instanties heeft verklaard dat hij [zoon] seksueel heeft misbruikt.6 Uit de hulpverleningsrapportages blijkt bovendien dat verdachte ten aanzien van het seksueel misbruik zich heeft onderworpen aan dadertherapie en een jaar heeft deelgenomen aan een praat-groep. Verdachte heeft voorts ook ter terechtzitting verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een praatgroep voor incest daders.7
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom, dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen in onderling verband beschouwd, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan hetgeen leidt tot de volgende bewezenverklaring.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2001 te [P], met zijn zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 1986, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het (in bed) naakt tegen elkaar aanliggen en
- het (meerdere malen) vragen aan en zeggen tegen [zoon] hem, verdachte, af te trekken en (daarbij) de hand van [zoon] vast te pakken en op zijn, verdachte's, penis te leggen en zich (vervolgens) laten aftrekken door [zoon] en
- het vastpakken van de penis van [zoon] en (vervolgens) wrijvende en trekkende bewegingen te maken (aftrekken);
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1januari 2001 te [P], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 1986, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte:
- (in bed) naakt tegen [zoon] heeft gelegen en
- (meerdere malen) aan/tegen [zoon] heeft gevraagd/gezegd hem, verdachte, af te trekken en (daarbij) de hand van [zoon] heeft vastgepakt en op zijn, verdachte's, penis gelegd en zich (vervolgens) heeft laten aftrekken door [zoon] en
- de penis van [zoon] heeft vastgepakt en (vervolgens) wrijvende en/of trekkende bewegingen heeft gemaakt (aftrekken).
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal achten de bij dagvaarding tenlastegelegde feiten en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen zou verklaren, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van drie jaar ontuchtige handelingen gepleegd met zijn zoon, die ten tijde van de feiten tussen de 11 en 14 jaar oud was. De handelingen bestonden onder andere uit het zich door zijn zoon laten aftrekken. Tevens heeft verdachte eenmaal zijn zoon afgetrokken. Verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft zich niet bekommerd om de gevoelens van zijn zoon en diens (seksuele) ontwikkeling. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van jonge kinderen. Dat de feiten een grote impact op het slachtoffer hebben gehad is gebleken uit zijn verklaring ter zitting. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar heeft hij tevens het vertrouwen dat kinderen in hun ouders mogen stellen en de veiligheid die zij van hen mogen verwachten op een buitengewoon ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Het behoeft voorts weinig betoog dat feiten als de onderhavige in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2008, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de pro justitia rapportages opgesteld door prof. dr. R.A.R. Bullens, psycholoog, d.d. 20 april 2009 en drs. B.J.H. van der Hoeven, psychiater, d.d. 1 juni 2009 waarin rapporteurs verdachte beschrijven als een gemiddeld intelligente man, die een rationele en affectief vlakke houding toont. Hij lijkt in pedagogisch en affectief opzicht door zijn ouders te zijn verwaarloosd. Verdachte heeft sinds zijn dertiende jaar last van geïsoleerde imperatieve auditieve hallucinaties, die met name opspelen als er sprake is van psychosociale stress. In het verleden werd verdachte behandeld voor een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, welke nu in remissie is. Bij onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis. Gelet op de ontkennende houding van verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten kan niet worden vastgesteld of er een verband bestaat tussen de geconstateerde stoornis en de ten laste gelegde feiten en in hoeverre de feiten aan verdachte kan worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland Regio Den Haag gedateerd 17 maart 2009, opgemaakt en ondertekend door [A], reclasseringswerker. In dit rapport wordt aangegeven dat verdachte al jarenlang kampt met psychische problemen en een belaste indruk maakt, die vermoedelijk het gevolg is van de complexe gezinssituatie en de extreme problematiek in het contact met zijn zoon. Hoewel verdachte tegenover de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd over de ontuchtige handelingen met zijn zoon, ontkent hij nu enig seksueel contact met hem te hebben gehad. Met name de gezinssituatie, de hieraan gerelateerde emotionele uitputting van de ouders en de onzekerheid op het gebied van werk, baren zorgen. Aangezien verdachte het tenlastegelegde ontkent, onthouden rapporteurs zich van het geven van een strafadvies.
De rechtbank houdt in de op te leggen straf rekening met het feit dat de gedragingen langere tijd geleden hebben plaatsgevonden en verdachte de gevolgen van zijn handelen reeds heeft ondervonden. De aangifte van zijn zoon is aanleiding voor de werkgever van verdachte geweest hem te ontslaan uit zijn functie als bewakingsmedewerker. Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel de complexe persoonlijkheid van het slachtoffer en het feit dat hij in november 2008 ernstig geweld tegen verdachte heeft gepleegd. De rechtbank is gelet op voornoemde omstandigheden van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf thans niet meer op zijn plaats is en acht een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij en aangevoerd dat de vordering van de zoon, gelet op de onderliggende problematiek, niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
[zoon] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 50.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien zij met de raadsman van oordeel is dat de vordering, gelet op de onderliggende problematiek en de verwijten tussen verdachte en de benadeelde partij over en weer, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 55, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding cumulatief tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het eerste cumulatief:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het tweede cumulatief:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (honderdtwintig) uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) dagen;
bepaalt dat de benadeelde partij [zoon] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J.W. du Pon, voorzitter,
M.A. Dirks en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2010.
1 Het proces-verbaal waar in dit vonnis naar wordt verwezen betreft – tenzij anders vermeld – het ambtsedig door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Hollands Midden opgemaakte proces-verbaal met nummer PL1609/08-009250.
2 Ander geschrift, geboorteakte betreffende [zoon], geboren [geboortedatum] 1986, pg. 26.
3 Proces-verbaal van aangifte van [zoon], pg. 18 vanaf 10e alinea t/m 20, 5e alinea en processen-verbaal van verhoor van verdachte, pg. 224, 11e alinea, pg. 225, 2e en 4e alinea, pg. 226, 4e en 3e alinea van onder, pg. 227, 4e en 8e alinea en pg. 228.
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pg. 224, 13e alinea.
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, zie de hierboven aangehaalde verklaringen op pg. 226, 227 en 228.
6 Eindrapport van Orthopedagogisch Behandelingstehuis [naam] te [Q] d.d. 23 augustus 2001, pg. 144-156, rapport basisonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Den Haag d.d. 9 oktober 2002, pg. 111-118, rapport opvoedingsproblematiek van de Raad voor de Kinderbescherming Den Haag d.d. 13 januari 2003, pg. 132-143, aanmeldingsformulier OTS/voogdijpulillen, pg. 66-69, voortgangsrapportage van Justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting] d.d. juli 2003, pg. 70-97
7 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2010.