Afdeling 3, meervoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. J.L. Hofdijk,
de Raad voor de rechtspraak, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Op 3 maart 2009 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om informatie ingediend met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft verweerder het verzoek deels afgewezen.
Tegen deze afwijzing heeft eiseres bij brief van 7 mei 2009 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 augustus 2009, later van gronden voorzien, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, met toestemming van eiseres kennis genomen van de stukken waarvan openbaarmaking is verzocht.
Het beroep is op 28 januari 2010 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Heinrich.
IIOVERWEGINGEN
1Eiseres heeft verweerder verzocht om afgifte van verslagen van functioneringsgesprekken die door verweerder zijn gevoerd met de heer [B], haar (voormalig) leidinggevende bij verweerder.
2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge het bepaalde onder b wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover thans van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3Verweerder is primair van mening dat de gevraagde documenten geen documenten over een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, zodat de Wob toepassing mist. Subsidiair is verweerder van mening dat hij op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, alsmede onder g, openbaarmaking kon weigeren.
4.De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het verzoek om informatie een bestuurlijke aangelegenheid betreft. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het verzoek van 3 maart 2009 in dit opzicht niet geheel duidelijk is, maar tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat het verzoek is gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over het eventuele bestaan van beleidslijnen met betrekking tot "afvloeiing" van medewerkers. Eiseres heeft hiermee niet haar aanvankelijke verzoek uitgebreid, zoals door verweerder ter zitting gesteld, maar zij heeft onderbouwd waarom het volgens haar om een bestuurlijke aangelegenheid gaat.
4.1In haar uitspraak van 26 mei 2004, LJN-nummer AO9992, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat ook stukken uit een personeelsdossier documenten over bestuurlijke aangelegenheden kunnen zijn. Niet het document bepaalt de bestuurlijke relevantie, maar de bestuurlijke aangelegenheid die de verzoeker op het oog heeft gehad, aldus de AbRS. In haar uitspraak van 20 juni 2007, LJN-nummer BA7618, heeft de AbRS overwogen dat het begrip "bestuurlijk", gelet op het doel van de Wob, ziet op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het betreft hier niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de beslissingen met betrekking tot de rechtspositie van en de toekenningen uit de openbare middelen aan ambtenaren en gewezen ambtenaren.
4.2Nu eiseres met haar verzoek een bestuurlijke aangelegenheid op het oog heeft gehad, terwijl blijkens de hiervoor genoemde jurisprudentie het begrip "bestuurlijk" ook ziet op de interne organisatie van het bestuursorgaan, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres als een verzoek in de zin van de Wob dient te worden aangemerkt.
5Vervolgens is aan de orde of verweerder in redelijkheid openbaarmaking heeft kunnen weigeren op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
5.1Het is vaste jurisprudentie van de AbRS dat ambtenaren, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kunnen doen op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de hiervoor onder rechtsoverweging 4.1 genoemde uitspraken. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat als te beschermen persoonlijke gegevens bijvoorbeeld worden gezien: privé-bankrekeningnummer, huisadres en informatie over de hoogte van het salaris/de afvloeiingsregeling, of over een medische aandoening van de betrokkene. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de heer [B] zich zonder meer verzet tegen openbaarmaking van informatie over zijn beroepshalve functioneren, zoals dat uit de verslagen van de functioneringsgesprekken naar voren kan komen. Na kennis te hebben genomen van deze vertrouwelijk overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder verstrekking van deze gegevens wegens schending van de persoonlijke levenssfeer in ieder geval niet in zijn geheel heeft mogen weigeren. Dit leidt evenwel niet tot een gegrondverklaring van het beroep, gelet op het navolgende.
6Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van zijn organisatie en van zijn medewerkers. Verweerder heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat het functioneringsgesprek een vertrouwelijk karakter heeft en dat het van groot belang is dat deze vertrouwelijkheid blijft gewaarborgd. Hierbij heeft verweerder kunnen overwegen dat de essentie van het functioneringsgesprek staat of valt met een openhartige gedachtewisseling, waarbij alle facetten van het functioneren aan de orde kunnen komen en dat daarom de deelnemers aan een dergelijk gesprek er van uit gaan dat hun gedachtewisseling vertrouwelijk zal zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat het aannemelijk is dat, indien deelnemers aan een functioneringsgesprek er op voorhand rekening mee moeten houden dat het verslag in de openbaarheid kan komen, deze openhartige gedachtewisseling wordt belemmerd en het instrument van het functioneringsgesprek in zeer belangrijke mate aan betekenis zal verliezen. Tenslotte heeft verweerder met betrekking tot het belang van openbaarmaking bij zijn afweging mogen betrekken dat de bestuurlijke aangelegenheid waarop eiseres het oog heeft geen onderdeel is van een breed, publiek debat, maar beperkt is tot een door eiseres verondersteld mogelijk intern beleid van verweerder.
7Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
8Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. C. Fetter, J.D.G.J. Dop en G.F. van der Linden-Burgers, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.