vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 324619 / HA ZA 08-3836
Vonnis van 10 februari 2010
[eiser],
[woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. S. Karkache te Rotterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Justitie
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. F.W. Bleichrodt te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 november 2008 met productie 1;
- de conclusie van antwoord met producties 1-5;
- het tussenvonnis van 20 mei 2009, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 september 2009 en de hierin genoemde brief.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 28 september 2005 zijn de woning, het garagebedrijf en de auto van [eiser] met toestemming van [eiser] doorzocht door de politie.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van de Staat tot betaling van € 15.000,--, vermeerderd met de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij (immateriële) schade heeft geleden. Hij voert hiertoe aan dat er sprake was van onterechte verdachtmakingen. Tevens voert [eiser] aan dat er sprake was van machtsvertoon en dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toetsingskader
4.1. Strafrechtelijk optreden van politie en justitie is in beginsel rechtmatig indien het wordt gerechtvaardigd door het bestaan van een verdenking, dat wil zeggen een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Vergoeding van schade, geleden ten gevolge van dit strafrechtelijk optreden, kan op grond van een onrechtmatige overheidsdaad worden verkregen indien:
A. ofwel uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte (het zogenaamde "gebleken-onschuldcriterium"),
B. ofwel het strafrechtelijk optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat het strafrechtelijk optreden in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat het in strijd kwam met de zorgvuldigheid die de Staat hierbij in acht moest nemen.
A. Ongefundeerde verdenking/gebleken onschuld
4.2. De rechtbank begrijpt dat [eiser] met zijn standpunt dat sprake was van onterechte verdachtmakingen, heeft bedoeld te stellen dat de verdenking tegen hem ongefundeerd was en dat achteraf zijn onschuld is gebleken. De Staat bestrijdt dit.
Ongefundeerde verdenking?
4.3. De rechtbank verwerpt de stelling van [eiser] dat op 28 september 2005 jegens hem geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit heeft bestaan. Gelet op het feit dat de Staat op 24 september 2005 informatie van een buitenlandse opsporingsdienst had verkregen, waaruit naar voren kwam:
- dat een terroristische cel op het punt stond een aanslag te plegen in Nederland,
- dat deze in het bezit was van wapens en explosieven en
- dat het hoofdkwartier van de cel in het garagebedrijf van [eiser] was gevestigd, en gelet op de omstandigheid dat deze informatie niet kon worden ontkracht, was een dergelijk vermoeden immers gerechtvaardigd. De stelling van [eiser] dat het merkwaardig is dat de politie bij een dergelijke verdenking zo "minimaal" - te weten zonder inzet van een arrestatieteam en zonder huiszoekingsbevel - optreedt, kan de rechtbank niet van het tegendeel overtuigen. Immers, nog daargelaten dat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) - dat de leiding geeft aan een opsporingsonderzoek en de uitvoering daarvan door de politie - een grote vrijheid heeft in de wijze waarop het een opsporingsonderzoek inricht, kan uit de keuze voor een (minder zwaar) opsporingsmiddel niet zonder meer worden afgeleid dat er geen sprake was van een verdenking. Daar komt nog bij dat de rechter-commissaris op 23 en op 25 september 2005 - bij het verlenen van machtigingen voor het afluisteren van telefoonverkeer - de vraag of op grond van de aangedragen feiten sprake was van een redelijke verdenking heeft getoetst en bevestigend beantwoord.
4.4. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van gebleken onschuld, heeft hij dit met de door hem aangevoerde feiten onvoldoende onderbouwd. Dat hij niet is aangehouden is immers het gevolg van een keuze die is voorbehouden aan het OM en om hem moverende redenen kan worden uitgesteld of zelfs uitblijven, hoewel een verdenking kan blijven bestaan. Het feit dat bij de doorzoekingen geen bijzonderheden zijn aangetroffen dan wel zaken in beslag zijn genomen, is evenmin voldoende om aan te nemen dat de verdenking is komen te vervallen. Op zichzelf staand betekent het hooguit dat de verdenking niet verder is versterkt.
B. Disproportioneel optreden?
4.5. [eiser] heeft in de dagvaarding betoogd dat er sprake was van zwaar machtsvertoon en dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast. De rechtbank begrijpt dat [eiser] hiermee heeft bedoeld te stellen dat het strafrechtelijk optreden op 28 september 2005 in de gegeven omstandigheden disproportioneel was, zoals omschreven in het toetsingskader onder B.
4.6. De Staat betwist dit. Hij heeft het politieoptreden op 28 september 2005 in de conclusie van antwoord als volgt beschreven. Drie politieambtenaren hebben de garage van [eiser] bezocht, waarbij zij niet als zodanig herkenbaar waren. Hun auto was evenmin als politievoertuig herkenbaar. De hen vergezellende wijkagent, die [eiser] vaker had bezocht, droeg wel een uniform. [eiser] is in het kantoortje van de garage meegedeeld waarvan hij werd verdacht. Hem is de cautie gegeven en om een reactie gevraagd. [eiser] ontkende. Daarna is hem toestemming tot doorzoeking van zijn woning, zijn garagebedrijf en zijn auto verzocht. [eiser] heeft deze toestemming verleend. De doorzoekingen verliepen rustig en waren niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
4.7. Nu onder rechtsoverweging 4.3 is vastgesteld dat tegen [eiser] een verdenking van ernstige strafbare feiten bestond en de informatie dat een aanslag op handen was, niet kon worden ontzenuwd, is de rechtbank van oordeel dat het OM in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om op te treden zoals door de Staat is beschreven. Hiermee was het zwaarwegend opsporingsbelang om een mogelijke aanslag te verijdelen immers gediend, terwijl tegelijkertijd zoveel mogelijk rekening is gehouden met de belangen van [eiser]. Aangezien [eiser], die niet ter comparitie is verschenen, de beschrijving van het optreden door de Staat niet als zodanig heeft weersproken, houdt de rechtbank die beschrijving voor juist. Dit aldus beschreven optreden van de politie kan niet worden aangemerkt als zwaar machtsvertoon, nog daargelaten dat de verdenking, zoals [eiser] zelf ook stelt, zwaar machtsvertoon had gerechtvaardigd.
4.8. Met betrekking tot de stelling van [eiser] dat het strafrechtelijk optreden disproportioneel was omdat hij in zijn eer en goede naam zou zijn geschaad, overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten of er sprake is van dergelijke reputatieschade, had [eiser] zijn stelling dat de Staat niet proportioneel heeft gehandeld meer moeten toelichten dan met de enkele opmerking dat er (op enig moment) veel mensen in de garage aanwezig waren. In het licht van het door de Staat overgelegde proces-verbaal van [tactisch rechercheur] bij het Korps landelijke politiediensten, d.d. 6 april 2009, waarin staat dat op 28 september 2005 - behalve [eiser] - enkel een stagiaire in de garage aanwezig was, en het feit dat de politie van [eiser] toestemming heeft gekregen om de garage te doorzoeken, is deze opmerking immers onvoldoende. Nu [eiser] niet ter zitting is verschenen om tekst en uitleg te geven, volgt de rechtbank deze stelling van [eiser] evenmin.
4.9. De conclusie uit het vorenstaande is dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Derhalve ontbreekt een grondslag voor de gevorderde schadevergoeding en zal de vordering worden afgewezen.
4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat, tot op heden begroot op:
- vast recht € 330,--
- salaris advocaat € 904,-- +
Totaal € 1234,--
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de Staat, tot op heden begroot op € 1234,--;
5.3. verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2010 in het bijzijn van de griffier.