ECLI:NL:RBSGR:2010:BL4395

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/35634
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en procesbelang bij verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de ongewenstverklaring van eiser, een vreemdeling van Joegoslavische nationaliteit. Eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar deze was op 10 december 2009 ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 15 oktober 2005, waardoor hij als ongewenst vreemdeling werd verklaard. Eiser stelde dat er een verblijfsgat was ontstaan van vier dagen, van 22 februari 2007 tot 26 februari 2007, en dat hij belang had bij een oordeel over dit verblijfsgat, omdat dit invloed zou kunnen hebben op zijn toekomstige verblijfsrechten.

De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, een vreemdeling die ongewenst is verklaard geen rechtmatig verblijf kan hebben. Dit betekent dat de vraag of er in het verleden een verblijfsgat is ontstaan, geen procesbelang kan creëren, omdat de beantwoording hiervan niet kan afdoen aan het feit dat eiser ongewenst is verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het vreemdelingenrecht en de gevolgen van een ongewenstverklaring voor het rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De rechtbank gaf aan dat, zelfs als de ongewenstverklaring zou worden vernietigd, eiser alsnog geen recht had op een inhoudelijke beoordeling van het verblijfsgat, omdat dit niet relevant was voor zijn huidige status. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden, en dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/35634
V-nr: *
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], van Joegoslavische nationaliteit,
gemachtigde: mr. H.L.M. Lichteveld, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.X. Cozijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 februari 2007 tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenote” afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 10 september 2008 gegrond verklaard. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend onder de beperking “verblijf bij echtgenote” met ingang van 26 februari 2007, geldig tot 26 februari 2009. Op 3 oktober 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Bij besluit van 10 december 2009 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 15 oktober 2005 en is eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ongewenst vreemdeling verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de echtgenote van eiser.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om te reageren op het besluit tot ongewenstverklaring van 10 december 2009. Bij fax van 21 december 2009 heeft eiser een nadere reactie verzonden, waarop verweerder bij fax van 31 december 2009 heeft gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 januari 2010 gesloten.
2. Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of eiser belang heeft bij een oordeel in de onderhavige procedure. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige procedure het geschil beperkt is tot de vraag of er terecht een verblijfsgat van vier dagen is ontstaan, te weten van 22 februari 2007, datum afloop vorige verblijfsvergunning, tot 26 februari 2007, ingangsdatum verleende verblijfsvergunning.
2. Eiser heeft zich met betrekking tot het procesbelang op het standpunt gesteld dat de ongewenstverklaring geen terugwerkende kracht heeft en eiser derhalve nog steeds belang heeft bij een oordeel over rechtmatig verblijf in het verleden. De vraag of er terecht een verblijfsgat is ontstaan zal volgens eiser niet in de ongewenstverklaring-procedure kunnen worden betrokken, omdat het delict op grond waarvan eiser ongewenst is verklaard vóór het verblijfsgat ligt. Bij toepassing van de glijdende schaal telt enkel het rechtmatig verblijf mee tot de pleegdatum van het delict.
Indien de ongewenstverklaring alsnog wordt ingetrokken zal eiser niet alsnog een procedure kunnen starten omwille van de vier dagen. De verblijfsvergunning is immers al verleend met ingang van 26 februari 2007 tot 26 februari 2009, aldus eiser.
3. Verweerder heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die eisers belang bij de onderhavige procedure nader duiden. Doorgaans is het belang om een verblijfsgat te dichten gelegen in toekomstige aanspraken van de vreemdeling op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf” dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Zolang de ongewenstverklaring voortduurt, kan eiser evenwel geen rechtmatig verblijf hebben en is er voor eiser aldus geen belang bij de onderhavige procedure, aldus verweerder.
4. Ingevolge vaste jurisprudentie kan een vreemdeling zolang deze ongewenst is verklaard, geen rechtmatig verblijf hebben. De vraag of er in het verleden terecht een verblijfsgat is ontstaan, kan dan ook geen procesbelang creëren nu de beantwoording hiervan aan het niet rechtmatig verblijf niet kan afdoen. Dat voormelde vraag niet in de procedure tot ongewenstverklaring kan worden betrokken, maakt, wat daar verder ook van zij, het voorgaande niet anders. Voorts vermag de rechtbank niet in te zien waarom de onderhavige procedure niet opnieuw gevoerd zou kunnen worden indien de ongewenstverklaring wordt vernietigd, ingetrokken dan wel opgeheven. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 6 juli 2006, LJN AY3849). Dat in de onderhavige procedure wel een verblijfsvergunning is verleend, maakt dit niet anders.
5. Nu de ongewenstverklaring van eiser tot op heden voortduurt is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
6. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/35634,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc..: WdJ/RO
Coll.: JvE
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.