ECLI:NL:RBSGR:2010:BL4387

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349831 / FA RK 09-8509 en 357264 / FA RK 10-425
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tijdelijk huisverbod en belangenafweging tussen veiligheid en toegang tot woning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een tijdelijk huisverbod dat aan eiser was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van [plaats A] dat op 16 september 2009 een huisverbod had opgelegd voor een periode van tien dagen, met een verlenging tot 14 oktober 2009. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bij zijn belangenafweging de veiligheid van de echtgenote en de minderjarige kinderen zwaarder had kunnen laten wegen dan het belang van eiser om toegang te hebben tot zijn woning en zijn persoonlijke spullen. Eiser had op verzoek zijn kleding ontvangen, maar er was niet gebleken dat hij andere spullen nodig had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser belang had bij de beoordeling van zijn beroepen, omdat hij de kosten die hij had gemaakt in verband met de opgelegde huisverboden op de verweerder wilde verhalen. Eiser betoogde dat de besluiten niet op goede gronden waren genomen, omdat er geen instemmende verklaring van zijn echtgenote was en er geen advies van de Raad voor de Kinderbescherming was ingewonnen. De rechtbank oordeelde echter dat de echtgenote was gehoord en haar mening had kenbaar gemaakt, en dat een afzonderlijke instemmende verklaring niet vereist was. Ook was het niet noodzakelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming een advies uitbracht, gezien de urgentie van de situatie.

De rechtbank concludeerde dat er feiten en omstandigheden waren die een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de echtgenote en kinderen opleverden, en dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om het huisverbod op te leggen en te verlengen. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en hij werd in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. Eiser en verweerder hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummers: FA RK 09-8509 en FA RK 10-425
Zaaknummers: 349831 en 357264
Proces-verbaal mondelinge uitspraak gedaan op 26 januari 2010 naar aanleiding van de beroepen in het geding tussen:
[de heer A],
eiser,
wonende te [plaats A],
gemachtigde: mr. A.H. Westendorp te 's-Gravenhage,
en
de burgemeester van de [plaats A],
verweerder,
gemachtigde: mr. N. Turuçlu.
in welke zaken belanghebbende is:
[mevrouw B],
de echtgenote, de achterblijfster,
wonende te [plaats A].
Procedure
Bij besluit van 16 september 2009 heeft verweerder aan eiser voor een periode van tien dagen een huisverbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) opgelegd, alsmede een verbod om contact op te nemen met de echtgenote en hun drie minderjarige kinderen. Het huisverbod was geldig van 16 september 2009, 11.28 uur tot 26 september 2009, 11.28 uur.
Tegen voornoemd besluit van 16 september 2009 heeft eiser bij brief van 11 oktober 2009, ingekomen op 13 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 september 2009 heeft verweerder het huisverbod met achttien dagen verlengd tot 14 oktober 2009, 11.28 uur.
Tegen voornoemd besluit van 25 september 2009 heeft eiser bij faxbericht van 30 oktober 2009, ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren, gelet op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser en zijn echtgenote, op 26 januari 2010. Hierbij zijn verschenen:
- de gemachtigde van eiser;
- namens verweerder: mr. N. Turuçlu en de heer [C].
Van de zijde van verweerder zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 26 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser belang bij beoordeling van zijn beroepen, nu hij de door hem gemaakte kosten in het kader van de opgelegde huisverboden op verweerder wenst te verhalen. Eiser wijst in dit verband op kosten van onderdak en kleding. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank eiser in zijn beroepen ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
Eiser stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten niet op goede gronden zijn genomen, nu verweerder daaraan geen instemmende verklaring van de echtgenote van eiser ten grondslag heeft gelegd en evenmin een advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts heeft verweerder nagelaten een voorziening te treffen ter verkrijging van zijn persoonlijke spullen die zich in de woning bevonden, waaronder zijn paspoort, medicijnen, familieboekje, kleding en post. Eiser betoogt ten slotte dat er geen reden bestond om hem te verbieden contact te hebben met zijn kinderen.
De rechtbank verstaat het betoog van eiser aldus dat de bestreden besluiten volgens hem onzorgvuldig zijn voorbereid. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2009 en het bestreden besluit van 25 september 2009, blijkt dat de echtgenote omtrent de voorgenomen huisverboden is gehoord en daarover haar mening kenbaar heeft gemaakt. Een afzonderlijke instemmende verklaring van de achterblijfster is niet vereist. Voorts heeft de ingeschakelde hulpverlening verweerder blijkens het zorgadvies van 21 september 2009 over het al dan niet verlengen van het huisverbod geadviseerd. De wet vereist niet dat de Raad voor de Kinderbescherming een advies uitbrengt alvorens het huisverbod wordt opgelegd dan wel verlengd. Het zou overigens vanwege het korte tijdsbestek waarbinnen verweerder tot een huisverbod kan besluiten onpraktisch zijn om een dergelijk advies op te vragen.
Eiser betwist niet dat zich ten tijde van het opleggen van het huisverbod feiten en omstandigheden voordeden op grond waarvan zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote en kinderen. Eiser bestrijdt evenmin dat ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit het gevaar nog bestond. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat sprake was van een situatie als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Wth.
De rechtbank is van oordeel, in het licht van de aangevoerde gronden, dat verweerder bij zijn belangenafweging de veiligheid van de echtgenote en minderjarigen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser op toegang tot de woning en zijn daarin aanwezige spullen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder wel degelijk een voorziening voor eiser heeft getroffen ter verkrijging van noodzakelijke spullen. Uit de stukken blijkt dat eiser om kleding heeft verzocht en dat deze aan hem is verstrekt. Niet is gebleken dat eiser andere spullen nodig had. Eiser had zich daartoe zo nodig tot de hulpverlening kunnen wenden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid tot het opleggen en het verlengen van het huisverbod, tevens inhoudende een contactverbod met de achterblijvers. De rechtbank zal derhalve de beroepen van eiser ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. F.J. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.