ECLI:NL:RBSGR:2010:BL4264

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/37277
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen ongewenstverklaring en intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak verzocht de verzoeker om schorsing van de rechtsgevolgen van zijn ongewenstverklaring en de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de ongewenstverklaring, welke door de verweerder op 19 september 2008 ongegrond was verklaard. Na een intrekking van dit besluit door de verweerder op 27 oktober 2009, verzocht de verzoeker de rechtbank om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 februari 2010 verklaarde de verweerder dat de verzoeker niet zou worden uitgezet voordat er een nieuwe beslissing op bezwaar was genomen, waardoor de dreiging van uitzetting niet aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien er op korte termijn een nieuwe beslissing op bezwaar zou volgen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verweerder werd wel verplicht het griffierecht aan de verzoeker te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A. Verburg op 11 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 08/37277
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1962], van Afghaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht
en
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 11 januari 2007 heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 september 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 17 oktober 2008 heeft verzoeker bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht de werking van het besluit te schorsen.
1.2 Bij brief van 27 oktober 2009 heeft verweerder de rechtbank en verzoeker bericht dat het besluit van 19 september 2008 is ingetrokken.
1.3 Bij brief van 21 december 2009 heeft verzoeker de rechtbank verzocht het beroep aan te merken als te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Verzoeker heeft het verzoekschrift gewijzigd in die zin dat thans wordt verzocht alle rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring op te schorten totdat op het bezwaar is beslist.
1.4 Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 9 februari 2010. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht.
Overwegingen
2.1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele vervolgprocedure niet.
2.2 Verzoeker heeft gevraagd om een voorlopige voorziening in afwachting van de nieuwe beslissing op bezwaar over de ongewenstverklaring. Hij verzoekt daarbij schorsing van alle rechtsgevolgen die met (de intrekking van zijn verblijfsvergunning) en de ongewenstverklaring samenhangen.
2.3 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat verzoeker zeker niet zal worden uitgezet voordat de nieuwe beslissing op bezwaar is genomen. Een dreiging van uitzetting is daarmee dus niet aanwezig. Op zijn, met dit verzoek om voorlopige voorziening samenhangende, beroep tegen het niet tijdig beslissen is bij uitspraak van heden, in de zaak AWB 08/37276, beslist. Daarbij is verweerder opgedragen binnen een daar bepaalde korte termijn te beslissen op het na de intrekking van de eerste beslissing op bezwaar weer "opengevallen" bezwaar. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit ook mogelijk is om binnen die termijn te beslissen. Nu op korte termijn een tweede beslissing op bezwaar zal worden genomen en verzoeker daartegen ook beroep kan instellen en in verband met dat beroep opnieuw kan verzoeken om een voorlopige voorziening, bestaat onvoldoende spoedeisend belang om voor die korte tijd een voorlopige voorziening te treffen.
2.4 Het verzoek wordt afgewezen.
2.5 Nu het verzoek om voorlopige voorziening al is ingediend toen er nog een beslissing op bezwaar was en het dus niet aan een proceskeuze van verzoeker ligt dat er nu zowel een beroep tegen niet tijdig beslissen als een verzoek om voorlopige voorziening ligt, ziet de voorzieningenrechter in de uitkomst van het bodemgeding aanleiding om verweerder op gelijke voet als in de bodemuitspraak het griffierecht te laten vergoeden aan verzoeker. Nu in de voorlopige-voorzieningzaak geen noemenswaardige afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht, bestaat geen aanleiding datzelfde te beslissen over de proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 145,-- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2010.
De griffier:
mr. M.L. Bressers
De rechter:
mr. D.A. Verburg
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.