Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
1.Ontstaan en loop van het geschil
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 10 augustus 2009, verzonden op 11 augustus 2009, wederom afwijzend op de aanvraag beslist.
Bij brief van 18 januari 2010 heeft [A] , namens verweerder, aan de rechtbank bericht dat verweerder het standpunt, zoals verwoord in het bestreden besluit, handhaaft en dat dit standpunt mondeling ter zitting zal worden toegelicht. Er wordt derhalve geen gebruik gemaakt van de uitnodiging van de rechtbank, schriftelijk verweer te voeren, aldus het gestelde in de brief van 18 januari 2010.
2.Rechtsoverwegingen
Naar de mening van eiser had de Vreemdelingenpolitie Ter Apel in zijn geval niet tot de conclusie kunnen en mogen komen, zoals vermeld in het proces-verbaal van 11 april 2008. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het asielrelaas niet inhoudelijk beoordeeld, aldus eiser.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen identiteitspapieren heeft overgelegd. Wel heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij geen enkel indicatief bewijs van de reis (van Somalië naar Nederland) heeft overgelegd, terwijl hij ook geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over de reis(route) heeft afgelegd.
Op (11-04-2008) kreeg ik, verbalisant, opdracht om nogmaals vingerafdrukken te maken van deze vreemdeling. Nadat ik conform de voorgeschreven werkwijze van deze vreemdeling vingerafdrukken had gemaakt, zag ik dat de details van de vingertoppen slechter waren dan de afdrukken die eerder op 25-01-2005
[de rechtbank leest: 28-01-2008; zie hiervoor het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1] , voornoemd, op ambtseed opgemaakt op 16 april 2008]van hem waren gemaakt. Ik, verbalisant, zag dat de vingertoppen van de vreemdeling sterk rood gekleurd en kennelijk afgeschuurd of anderszins bewerkt waren, kennelijk met de bedoeling om identificatie op deze wijze te voorkomen. Nadat ik de beide vingerslips met elkaar had vergeleken zag ik dat de laatst afgenomen vingerafdrukken duidelijk minder details vertoonden dan de eerder gemaakte slip. Nadat ook deze vingerslip gescand was in Eurodact zag ik dat dit wederom dezelfde foutmelding (Insufficiant fingerprint quality) opleverde.”
[de rechtbank leest: van de hoofdagent van het regionaal politiekorps Groningen]is onder meer opgenomen dat de vingertoppen van betrokkene slechter waren dan de afdrukken die eerder waren gemaakt. De verbalisant heeft daarbij aangegeven dat het feit dat geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kan worden vervaardigd hoogstwaarschijnlijk het gevolg is van opzet aan de zijde van betrokkene.”
De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat verweerder bedoelde passage in het proces-verbaal aldus verstaat dat de verbalisant daarmee heeft bedoeld te verklaren dat de onmogelijkheid om een goed dactyloscopisch signalement te vervaardigen hoogstwaarschijnlijk is veroorzaakt door opzet aan de zijde van eiser. Er is dan ook geen sprake van een onjuiste weergave in het besluit van het gestelde in het proces-verbaal, met uitzondering van het vervangen van het woord ‘kennelijk’ door het woord ‘hoogstwaarschijnlijk’. Nu ‘kennelijk’ een hogere waarschijnlijkheidsgraad is dan ‘hoogstwaarschijnlijk’, is eiser niet benadeeld door deze minder juiste weergave in het besluit van het gestelde in het proces-verbaal, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting.
[e-mailadres]waarin is vermeld:
“Fit 311000415131 is afgewezen omdat de afdrukken te slecht zijn. Gaarne opnieuw daccen en insturen.”
[e-mailadres]waarin is vermeld:
In dit verband is ter zitting de status van het zich in het dossier bevindende ongedateerde stuk met opschrift “Onderwerp: Dactyloscopisch onderzoek middels Fingerprint Image Transmission”, afkomstig van KLPD, Dienst Nationale Recherche Informatie te Zoetermeer (hierna: DNRI), aan de orde geweest. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat dit stuk bij de bestudering van de zaak aan haar aandacht is ontsnapt, maar dat zij aanneemt dat dit stuk de uitslag behelst van door DNRI aan de originele slip verricht onderzoek.
Ten aanzien van deze ter zitting gedane mededeling van verweerders gemachtigde merkt de rechtbank op dat bedoelde aanname van verweerders gemachtigde haar onjuist voorkomt. Immers, het ongedateerde stuk van DNRI met opschrift “Onderwerp: Dactyloscopisch onderzoek middels Fingerprint Image Transmission” heeft, volgens vermelding op dat stuk, betrekking op de op 29 oktober 2008 te Middelburg van eiser afgenomen vingerafdrukken met nummer 311000026196, terwijl DNRI heeft verzocht om het insturen van de originele slip met nummer 311000026197.
Volgens de inhoud van dat stuk zijn “na onderzoek dd. 29/10/2008” de van eiser op
29 oktober 2008 te Middelburg afgenomen vingerafdrukken (met nummer 311000026196) geïdentificeerd op afdrukken aanwezig in het bestand ten name van eiser zelf, waarvan in dat stuk als datum van ‘opname’ is vermeld: 11 april 2008 te Ter Apel. Deze vermelding heeft bij de rechtbank de vraag doen rijzen, hoe het kan dat de op 29 oktober 2008 van eiser afgenomen vingerdrukken (met nummer 311000026196), door DNRI niet tevens zijn geïdentificeerd op afdrukken aanwezig in het bestand ten name van eiser zelf, welke afdrukken zijn afgenomen op 28 januari 2008 (hiervoor vermeld onder 2.6.). Het komt de rechtbank voor dat dat op zich in de rede had gelegen, te meer nu volgens het gestelde in het proces-verbaal van 11 april 2008 de kwaliteit van de op 28 januari 2008 van eiser afgenomen vingerafdrukken beter is dan die van de 11 april 2008 van hem afgenomen vingerafdrukken.
Als omstandigheden, waardoor het niet is gelukt een goed dactyloscopisch signalement te maken, zijn in het proces-verbaal de volgende twee (voorgedrukte) zinsneden aangekruist:
[X] de papillairlijnen op de vingers/handen van betrokkene waren van zodanig slechte kwaliteit, dat er van betrokkene geen goed dactyloscopisch signalement te vervaardigen was.”
De in het proces-verbaal opgenomen conclusie luidt:
Ik wil je dan ook vragen om in het op stellen proces-verbaal duidelijk te vermelden of, en zo ja, op welke wijze betrokkene zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd.”
Voorts heeft eiser bij aanvullend beroepschrift van 2 november 2009 een stuk met opschrift ‘samenvatting patiëntdossier’ overgelegd, geprint 23 oktober 2009, waarin onder meer is vermeld dat eiser op 29 oktober 2009 een afspraak heeft met dermatoloog dr. Vermeiden, verbonden aan het ziekenhuis Walcheren.
14 januari 2010 van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty International Amsterdam overgelegd, ondertekend door dr. H.A.P.C. Oomen, arts (internist n.p.)/medisch antropoloog en M.M. van der Linden, dermatoloog. Genoemde artsen hebben eiser op 29 oktober 2009 onderzocht. Een tolk was aanwezig. Tijdens het onderzoek zijn foto’s van eiser gemaakt, welke foto’s als bijlage bij de rapportage zijn gevoegd.
In deze rapportage is onder meer vermeld – voor zover hier van belang –:
(..) Bij het geven van een hand ter kennismaking is zijn handpalm warm vochtig. (..)
De handen en oksels zijn normaal vochtig. De vingertoppen tonen duidelijk te onderscheiden papillaire lijnen, zonder opvallende verkleuringen of littekens. Met behulp van een stempelkussen worden zonder problemen vingerafdrukken verkregen, zowel vóór grondig afdrogen, als erna; en deze tonen geen kenmerkende verschillen (het blad met deze afdrukken is bijgevoegd).
(..)
Conclusie
Via medisch onderzoek is getracht duidelijkheid te verkrijgen over het probleem bij de afname van vingerafdrukken. Zonder enige kwade wil van betrokkene is er volgens ons inzicht sprake van een bemoeilijkte afname van vingerafdrukken ten gevolge van bovenbeschreven hyperhidrosis. Dit verschijnsel blijkt forensisch een bekend gegeven, dat wordt verklaard door de fysiologie van de vingerafdrukafname. De bevindingen bij betrokkene zijn reeds eerder gedaan door een tweetal onafhankelijke artsen: J.R. Poelman, adviserend geneeskundige van de IND in Ter Apel (en dit gegeven is bij de IND bekend) en [naam huisarts] , huisarts te [plaats] . Driemaal is nu door artsen onafhankelijk vastgesteld wat de oorzaak is van de moeite bij het nemen van zijn vingerafdrukken. Betrokkene heeft op geen enkele wijze schuld daaraan en heeft zijn goede wil getoond door driemaal om hulp hierbij te vragen, zodat het vermoeden van ‘het frustreren van onderzoek’ op grond van deze meermalige medische bevindingen kan worden tegengesproken. Nadelig voor betrokkene is het feit dat bij deze kwestie geen rekening wordt gehouden met genoemde medische expertise (Beschikking d.d. 10-08-2009, p. 3) en dat geen aanvullende expertise is gezocht bij dactylografisch deskundigen zoals beschikbaar in het Nederlands Forensisch Instituut.”
Bij het aanvullend beroepschrift van 19 januari 2010 is voorts een emailbericht van
15 januari 2010 overgelegd, afkomstig van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty International Amsterdam, waarin is vermeld dat de Medische Onderzoeksgroep er behoefte aan heeft om opnieuw vingerafdrukken van eiser te maken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat dat nog niet is gebeurd.
De gemachtigde van eiser heeft reeds in het aanvullend beroepschrift van 9 mei 2008 aangegeven dat hij Amnesty International bereid heeft gevonden haar medewerking te verlenen om – onder meer – een deskundige in te schakelen ter beoordeling van de vingers van eiser. Volgens een hierop geplaatst ontvangststempel is dit aanvullend beroepschrift ingekomen bij verweerder op 14 mei 2008. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 15 mei 2008 aan de gemachtigde van eiser bericht dat is besloten het besluit van 18 april 2008 in te trekken, waarna eiser het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep (en de aanhangig gemaakte voorlopige voorziening) heeft ingetrokken. Vervolgens is eiser op 14 juli 2008 nader gehoord. Bij brief van 14 oktober 2008 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser bericht dat hij in het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag van eiser een taalanalyse essentieel acht, welk onderzoek op 14 oktober 2008 is opgestart. Op 3 april 2009 is het rapport taalanalyse uitgebracht, waarvan de conclusie luidt dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Vervolgens heeft verweerder op 2 juli 2009 het voornemen tot afwijzing van de aanvraag van eiser uitgebracht. Dragend onderdeel van het voornemen is het proces-verbaal van 11 april 2008. Blijkens de in het voornemen gebezigde overwegingen is de (conclusie neergelegd in het rapport) taalanalyse niet meegenomen in de motivering van het voornemen. Hieruit leidt de rechtbank af dat – anders dan verweerder heeft aangegeven in zijn brief van 14 oktober 2008 – verweerder de taalanalyse kennelijk niet, of niet langer, essentieel heeft geacht.
In de op 28 juli 2009 uitgebrachte zienswijze heeft de gemachtigde van eiser, onder meer onder verwijzing naar de medische rapportage van 18 april 2008 van dr. Poelman en van
14 juli 2009 van de huisarts, aangevoerd dat het op de weg van verweerder ligt een deskundige in te schakelen om te (kunnen) beoordelen of er van de zijde van eiser sprake is van manipulatie van zijn vingertoppen. Vervolgens heeft verweerder op 10 augustus 2009 het thans bestreden besluit geslagen.
In het aanvullend beroepschrift van 2 november 2009 heeft de gemachtigde van eiser, onder verwijzing naar hetgeen hij daaromtrent heeft gesteld in het aanvullend beroepschrift van
9 mei 2008, aangegeven dat er momenteel aan wordt gewerkt om Amnesty International alsnog bereid te vinden een onderzoek op te starten. Inschakeling van Amnesty International is op een laag pitje gezet vanwege het feit dat eiser op 15 mei 2008 is toegelaten tot de normale asielprocedure en er van de zijde van verweerder een taalanalyse is opgestart, aldus de gemachtigde van eiser in het aanvullend beroepschrift van 9 mei 2008.
Gelet op al deze omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, merkt de rechtbank de omstandigheid dat eiser de rapportage van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty International Amsterdam niet al in het kader van de besluitvorming heeft overgelegd, aan als niet aan eiser toe te rekenen. Die rapportage kan daarom bij de beoordeling van het onderhavige beroep worden betrokken.
De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat, ook indien zou worden aangenomen dat de omstandigheid dat het op 11 april 2008 niet is gelukt om goede vingerafdrukken van eiser te maken, mede te maken had met overmatig zweten van eiser, dit nog niet betekent dat zou moeten worden geoordeeld dat verweerders conclusie in het bestreden besluit, te weten dat eiser zijn vingers heeft gemanipuleerd, op losse schroeven komt te staan. In het bijzonder leidt hetgeen is vermeld in de rapportage van 14 januari 2010 van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty International Amsterdam niet tot dat oordeel, aldus de gemachtigde van verweerder. Vervolgens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting een aantal in de visie van verweerder opvallende punten uit de rapportage aangehaald, op grond waarvan verweerder, concluderend, stelt dat het door Amnesty International verrichte onderzoek niet of onvoldoende inzichtelijk is, geen eenduidige conclusies kent en, meer in het algemeen, voor verweerder moeilijk te verifiëren is.
In de medische rapportage van 18 april 2008 van de arts dr. Poelman geeft deze aan dat in het geval van eiser sprake is van een erfelijke vorm van overmatig zweten.
Vervolgens zijn op 22 oktober 2008, 29 oktober 2008 (twee keer), 18 december 2008 (twee keer) en 11 juni 2009 opnieuw vingerafdrukken van eiser afgenomen waarmee is geprobeerd een goed dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Voor zover omtrent de afnames van vingerafdrukken is gerelateerd bij proces-verbaal, stelt de rechtbank vast dat in zowel het proces-verbaal van 18 december 2008 (hiervoor onder 2.13. weergegeven), als in het proces-verbaal van 18 juni 2009 (hiervoor onder 2.15. weergegeven) melding is gemaakt van natte handen/vingertoppen en/of overmatig zweten van eiser. In die processen-verbaal is geen melding gemaakt van enige andere (mogelijke) oorzaak (zoals, bijvoorbeeld, mutilatie van de vingers/vingertoppen) van het niet kunnen vervaardigen van een goed dactyloscopisch signalement. Gelet hierop, houdt de rechtbank het ervoor dat de oorzaak van het niet kunnen vervaardigen van een goed dactyloscopisch signalement op 18 december 2008 en 11 juni 2009 enkel was gelegen in het overmatig zweten van eiser. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het faxbericht van 22 april 2009 met zoveel woorden aan de Vreemdelingenpolitie Middelburg heeft verzocht om in het op te stellen proces-verbaal duidelijk te vermelden of, en zo ja, op welke wijze eiser zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd, hetgeen de betreffende verbalisant evenwel – in het proces-verbaal van 18 juni 2009 – heeft nagelaten te doen.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Daarbij heeft de rechtbank tevens de medische rapportage van 18 april 2008 van de arts dr. Poelman, werkzaam op het Aanmeldcentrum Ter Apel, in aanmerking genomen, en voorts de door eiser overgelegde medische rapportage van zijn huisarts [naam huisarts] (te weten de brief van 14 juli 2009 en de – in beroep overgelegde – verwijzingsbrief van 18 september 2009).
Bij dit alles merkt de rechtbank nog op dat (zoals hiervoor vermeld onder 2.15.) een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het faxbericht van 22 april 2009 aan de Vreemdelingenpolitie Middelburg zelf aangeeft dat uit het dossier van eiser reeds is gebleken dat hij overmatig zweet en dat dit een medische oorzaak heeft. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder er, in elk geval op dat moment, kennelijk niet aan twijfelde dat eiser overmatig zweet en dat dit overmatig zweten een medische oorzaak heeft.
14 januari 2010 van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty International Amsterdam.
5.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan de griffier van de rechtbank dient te vergoeden.
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.