ECLI:NL:RBSGR:2010:BL3888

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-900774-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door het gebruik van een betonschaar in een huiselijke context

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar echtgenoot met een betonschaar op het hoofd heeft geslagen. De feiten vonden plaats op 3 september 2009, toen de verdachte en haar man ruzie kregen in hun woning. De verdachte, die in een staat van razernij verkeerde, greep een betonschaar en sloeg haar man meerdere keren op het hoofd. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot moord, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen sprake was van opzet op de dood en dat de verdachte niet in staat was de gevolgen van haar handelen te overzien. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van opzet en voorbedachte rade, aangezien de verdachte de gelegenheid had om na te denken over haar handelen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot moord en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, wat korter was dan de door de officier van justitie gevorderde zes jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de huiselijke context en de psychische toestand van de verdachte, maar concludeerde dat de ernst van het feit een aanzienlijke straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/900774-09
Datum uitspraak: 8 februari 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Vrouwen, Breda" te Breda.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 januari 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr I.W. Streefland en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr S.F. van der Valk, advocaat te ‘s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 03 september 2009 te [P] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] met kracht met een betonschaar, althans met een hard en puntig voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 03 september 2009 te [P] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [A] met kracht met een betonschaar, althans met een hard en puntig voorwerp, op zijn hoofd en/of (vervolgens) op/tegen zijn arm(en) en/of (vervolgens) op/tegen zijn be(e)n(en), althans op/tegen zijn lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte haar man opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven, door hem meerdere malen met een betonschaar op zijn hoofd te slaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van enige handeling waaruit blijkt dat bij verdachte sprake was van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte was niet in staat de gevolgen van haar handelen te overzien en had niet het opzet haar man te doden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van een razernij, die voortkwam uit de ruzie die was ontstaan doordat zij werd geduwd door haar man. In deze staat van razernij kon verdachte de gevolgen van haar handelen bij het slaan niet overzien. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat men zich in een staat van razernij de gevolgen van handelingen niet goed realiseert. Uit het dossier blijkt dat verdachte niet hard heeft geslagen, nu bij echt hard slaan met een betonschaar het hoofd kapot zou zijn geslagen. Indien verdachte daadwerkelijk het doel had haar man te doden had zij het slachtoffer harder geslagen. Verdachte wilde haar man alleen een lesje leren en had zij had niet de intentie haar man te het doden dan wel verwonden. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank gaat op grond van de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 september 2009 kregen verdachte en [A] ruzie in hun huis aan de [adres] te [P].2 Deze ruzie betrof een kortingskaart voor de trein welke verdachte volgens [A] zou hebben aangeschaft.3 Om het misverstand op te lossen gaf verdachte een geldbedrag aan [A].4 Omstreeks 8.00 uur zat [A] in bad.5 De verdachte was van plan het haar van [A] te wassen. Wederom ontstond er spanning op het moment dat [A] aangaf dat hij zijn haar niet gewassen wilde hebben.6 Direct daarna kreeg [A] shampoo over zijn hoofd gegoten door verdachte.7 Door de grote hoeveelheid shampoo werd het zicht van [A] belemmerd.8 Buiten het zicht van [A] heeft verdachte de badkamer verlaten en is zij naar een kast in de gang gelopen om een stok van een dweil te pakken. Verdachte heeft evenwel besloten een eveneens in die kast staande betonschaar te pakken en met die betonschaar in haar handen is zij teruggegaan naar de badkamer.9 Op het moment dat verdachte de badkamer binnenstapte was [A] bezig de shampoo af te spoelen.10 Bij het benaderen van [A] heeft verdachte een doek over het hoofd van verdachte gegooid. Verdachte heeft vervolgens [A] met de betonschaar twee klappen gegeven op het hoofd van [A]. In reactie daarop haalde [A] de doek van zijn hoofd en kreeg hij nog een harde(re) klap op zijn hoofd met de betonschaar. [A] heeft daarop de betonschaar vastgegrepen die verdachte in haar handen had en waardoor verdachte hem uit bad trok. Daarbij is [A] op verdachte gevallen en ontstond er een worsteling. [A] heeft verdachte gezegd te stoppen met haar handelingen. Verdachte gaf hieraan geen gehoor en de worsteling verplaatste zich naar de gang en verdachte viel tegen de deur van haar slaapkamer. [A] viel op verdachte, omdat beiden nog steeds de betonschaar vast hadden. Op dat moment zei verdachte dat [A] dood zou gaan en dat zij beiden dood zouden gaan. [A] liet daarna de betonschaar los en is naar zijn kantoor gevlucht.11 Terwijl [A] zich in het kantoor bevond heeft verdachte met de betonschaar een ruit van die kamer kapot geslagen.12 Omdat hij niets meer hoorde is [A] naar beneden gerend en heeft hij, voordat hij de woning verliet nog een jasje gepakt en om zijn middel geslagen. Vervolgens heeft hij geprobeerd bij de buren naar binnen te komen, maar toen die geen gehoor gaven is hij naar een nabijgelegen tandartspraktijk gegaan. Daarop is de politie gealarmeerd.13 De politie is daarop naar de woning van verdachte gegaan en heeft aan de deur gebeld. De verdachte deed open en had op dat moment een betonschaar in haar handen.14
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake was van opzet op de dood en vervolgens of er sprake was van voorbedachte rade bij verdachte. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Gelet op vorenstaande staat vast dat verdachte na het incident tijdens het wassen van de haren de badkamer heeft verlaten, naar de gang is gelopen en een betonschaar uit de kast in de gang heeft gepakt. Zij had op dat moment de mogelijkheid een minder gevaarlijk voorwerp ter hand te nemen. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om een zwaar voorwerp als een betonschaar te pakken. Zij is met deze betonschaar in de hand teruggelopen naar de badkamer, heeft een doek over het hoofd van haar man gegooid en heeft tot driemaal, waarvan één keer hard met deze betonschaar op zijn hoofd geslagen.
Blijkens de medische informatie heeft het slachtoffer ook een wond op zijn achterhoofd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een dergelijk zwaar voorwerp op het meest kwetsbare deel van het lichaam, het hoofd, de dood tot gevolg kan hebben. Verdachte heeft door het pakken van de betonschaar en daarmee ook daadwerkelijk meerdere keren, waarvan ten minste één keer hard, te slaan op het hoofd van haar man bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij de dood van haar man zou kunnen veroorzaken. Verdachte had immers een minder zwaar voorwerp kunnen pakken, zoals de stok van de dweil, zij had bovendien op een ander deel van het lichaam kunnen slaan en zij had ook van het slaan kunnen afzien, maar heeft daarvoor niet gekozen. Dat in het onderhavige geval de dood niet is ingetreden is niet te danken aan het handelen van verdachte. Zij hield immers niet uit zichzelf op met slaan, maar werd louter gestopt door ingrijpen van het slachtoffer.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorbedachte rade. Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.15
Verdachte wilde haar man ‘een lesje te leren’.16 Zij heeft met dat doel voor ogen de badkamer verlaten om een voorwerp te pakken om het slachtoffer mee te slaan. Zij heeft vervolgens op het moment dat zij een voorwerp uit de kast heeft gepakt, een bewuste keuze gemaakt voor de betonschaar. Daarna is zij met die betonschaar in haar hand teruggelopen naar de badkamer, heeft zij een doek over het hoofd van het slachtoffer gedaan en heeft zij opzettelijk met die betonschaar meermalen op het hoofd van het slachtoffer geslagen.
Deze handelingen van verdachte vormen in feite een aaneenschakeling van keuzemomenten. Op al deze momenten heeft verdachte de gelegenheid gehad zich te beraden over de betekenis en eventuele gevolgen van haar voorgenomen gedragingen en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft derhalve meerdere malen de kans gehad om af te zien van haar plan. Gelet daarop is geen plaats voor het oordeel dat verdachte in een plotselinge opwelling van razernij heeft gehandeld.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een poging om het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op 03 september 2009 te [P] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] met kracht met een betonschaar op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 De standpunt van de verdediging
De rechtbank heeft het verweer van de raadsman opgevat als een beroep op psychische overmacht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte doordat zij zich in een staat van razernij bevond zich niet kon onttrekken aan de door haar te plegen handelingen.
5.2 De oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van psychische overmacht. De situatie die was ontstaan in de badkamer na een onenigheid over wassen van het haar was niet van dien aard dat verdachte volkomen onmogelijk was zich aan die situatie te onttrekken. Voorts was er evenmin sprake van een situatie waarin verdachte onder een zodanige druk stond dat haar wilsvrijheid daardoor was aangetast en dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij aan deze druk weerstand bood. Verdachte had immers de badkamer kunnen verlaten. Dat verdachte vervolgens met een betonschaar terug de badkamer in kwam is dan ook geen impulsreactie die een psychische overmacht aannemelijk doet maken.
Verdachte is dientengevolge eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de geëiste straf buitenproportioneel hoog is. De raadsman stelt dat in zijn ervaring een strafeis van twintig maanden beter aansluit bij eerdere soortgelijke strafzaken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord door het slachtoffer met een betonschaar meerdere malen op het hoofd te slaan. Dat de dood niet is ingetreden, is een gelukkige omstandigheid, die echter niet aan verdachte is te danken.
De rechtbank is zich ervan bewust dat er sprake is van een vorm van huiselijk geweld waarbij een sluimerende spanning was opgebouwd in de relatie tussen verdachte en het slachtoffer, haar echtgenoot, tengevolge van het gokgedrag van verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer had de voor dat gokken beschikbare financiële middelen beperkt. Daarbij had het slachtoffer verdachte in de periode voordat het onderhavige feit werd gepleegd beschuldigd van vergiftiging en was er een woordenwisseling geweest over geld direct voorafgaand aan het bewezenverklaarde. Dit neemt echter niet weg dat verdachte andere stappen had kunnen ondernemen om deze spanning in de relatie weg te nemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 september 2009 betreffende verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia rapport van psychiater drs. K. Foeken, d.d. 9 november 2009, waarin wordt geconcludeerd dat ondanks problematisch gokgedrag, er geen sprake is van pathologisch gokken bij verdachte en dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. Er zijn evenmin aanwijzingen dat ten tijde van het onderhavige sprake was van enige psychopathologische of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank heeft meegewogen dat het slachtoffer heeft aangegeven dat verdachte na haar detentie weer thuis kan komen wonen en dat zij beiden bereid zijn aan hun relatie te werken. Dit teken van verzoening van de kant van het slachtoffer kan echter niet afdoen aan de ernst van het onderhavige feit.
De rechtbank ziet evenwel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
J.J.P. Bosman en J. Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2010.
mr J. Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt –tenzij anders vermeld– bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, nummer 1561/2009/19630, doorlopend genummerd 01 t/m 178.
2 Proces-verbaal van aangifte, p. 31
3 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 96
4 Verklaring ter terechtzitting van verdachte, d.d. 25 januari 2010
5 Proces-verbaal van aangifte, p. 32
6 Verklaring ter terechtzitting van verdachte, d.d. 25 januari 2010
7 Proces-verbaal van aangifte, p. 32
8 Verklaring ter terechtzitting van getuige [A], d.d. 25 januari 2010
9 Verklaring ter terechtzitting van verdachte, d.d. 25 januari 2010
10 Proces-verbaal van aangifte, p. 32
11 Verklaring ter terechtzitting van getuige [A], d.d. 25 januari 2010
12 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45
13 Proces-verbaal van aangifte, p. 32
14 Proces-verbaal van aanhouding, p. 17
15 HR 22-02-2005, LJN AR5714.
16 Verklaring ter terechtzitting van verdachte, d.d. 25 januari 2010