ECLI:NL:RBSGR:2010:BL3205

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 17845 COA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het gewijzigde beleid van het COA inzake vergoeding van kosten voor contra-expertise taalanalyse

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 februari 2010, met zaaknummer AWB 09/17845, staat de vraag centraal of het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in redelijkheid tot een wijziging van zijn beleid met betrekking tot de vergoeding van kosten voor contra-expertise taalanalyse heeft kunnen komen. Eiseres, die een aanvraag had ingediend voor vergoeding van kosten van een contra-expertise taalanalyse, stelde dat de kosten van de eerste fase van de contra-expertise noodzakelijk waren en dus vergoed dienden te worden. De rechtbank oordeelt dat het COA niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beleidswijziging, omdat het zich niet voldoende heeft laten voorlichten door onafhankelijke en objectieve bronnen. De rechtbank wijst erop dat het COA zich heeft gebaseerd op informatie van BLT en de Taalstudio, zonder andere deskundigen te raadplegen. Dit leidt tot de conclusie dat het COA niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het gewijzigde beleid. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt het COA opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiseres toekent, vastgesteld op € 644,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en onafhankelijkheid in het besluitvormingsproces van het COA, vooral gezien de impact van dergelijke besluiten op de rechten van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage,
zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 09 / 17845 COA
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[betrokkene], eiseres,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 mei 2009.
Kenmerk: 0801.13.0005.
V-nummer: x
I. PROCESVERLOOP
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift aan de rechtbank gezonden. Verweerder heeft op 20 november 2009 en 27 november 2009 een aanvulling op zijn standpunt gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 december 2009, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde L.J.H. Hoven-Kohl, advocaat te Maastricht.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door E.E. van der Kamp, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft op 19 maart 2009 bij verweerder een op de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 gebaseerde aanvraag ingediend. Met deze aanvraag verzocht eiseres om vergoeding door verweerder van de kosten van een contra-expertise taalanalyse eerste en tweede fase bij de Taalstudio ten bedrage van € 1.463,00 (exclusief BTW) en eventueel voor de derde fase (in totaal werd maximaal € 2.716,77 verzocht).
Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 11 mei 2009 voormelde aanvraag, voor zover het vergoeding van de eerste fase van de contra-expertise betreft, afgewezen en de aanvraag, voor zover het vergoeding van de tweede fase betreft, toegewezen met een maximering van het te vergoeden bedrag tot € 800,00 (exclusief BTW). Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de kosten van de eerste fase niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, aangezien zij in het geheel niet of niet direct zien op de contra-expertise als zodanig en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Naar de mening van verweerder behoeft de eerste fase slechts te bestaan uit het benaderen van een deskundige in de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) in de taalanalyse aangegeven taal. Ten aanzien van de tweede fase van de contra-expertise stelt verweerder zich op het standpunt dat deze kosten tot een maximaal bedrag vergoed kunnen worden. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat een gekwalificeerd taalkundig expert een bedrag van circa € 75,00 tot maximaal € 100,00 per uur in rekening brengt. Een redelijke inschatting van de tijd die een taalkundig expert nodig heeft voor een contra-expertise is vier tot zes uur. Derhalve acht verweerder een totaalbedrag van maximaal € 800,00 exclusief BTW redelijk. Dit bedrag omvat ook de kosten voor het benaderen van een geschikte deskundige.
In beroep heeft eiseres zich tegen het bestreden besluit gekeerd en daartoe het volgende aangevoerd.
Eiseres stelt, in navolging van hetgeen de Taalstudio in een brief van 18 mei 2009 heeft aangegeven, dat de werkzaamheden in fase 1 onlosmakelijk zijn verbonden met de werkzaamheden in fase 2. Ter onderbouwing van haar standpunt dat fase 1 een essentieel onderdeel vormt van de contra-expertise via de Taalstudio verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 mei 2009 (LJN: BI5889) waaruit blijkt dat een dossieranalyse (die plaatsvindt in fase 1 van de contra-expertise) die de Taalstudio heeft verzorgd al kan leiden tot gerede twijfel aan de taalanalyse van de IND. Een aantal werkzaamheden wordt in de eerste fase uitgevoerd door gespecialiseerde medewerkers. Het opdelen is enkel een service aan opdrachtgevers, teneinde hen de mogelijkheid te bieden na fase 1 alsnog af te zien van de rest van de contra-expertise en daarmee gepaard gaande kosten. Het onwenselijk alternatief zou zijn dat bij opdracht tot het verrichten van een contra-expertise steeds de volledige kosten moeten worden voldaan.
Eiseres meent dat de Taalstudio een deskundig bureau is en als zodanig is erkend. Het is aan de deskundige te beoordelen hoe op zorgvuldige wijze het onderzoek moet plaatsvinden. Verweerder is in dezen een leek. Dat verweerders inschatting van de tijd die een taalkundig expert nodig heeft voor een contra-expertise anders is, is geen reden om de vergoeding van de deskundige te betwisten. Onduidelijk is waar verweerder zijn ureninschatting op baseert. Mogelijk heeft verweerder de taalanalyse van Bureau Land en Taal (hierna: BLT) voor ogen gehad, welke qua omvang en inhoud beperkt is. Verder wordt nu van de gemachtigde van de vreemdeling gevraagd om een deskundigenrapport te beoordelen, terwijl deze ten aanzien van de inhoud van de materie een leek is. Eiseres meent dat de door de Taalstudio geschetste werkzaamheden in fase 1 wel noodzakelijk zijn en enkel en alleen uit te voeren zijn door geschoolde linguïsten. Zij doet een beroep op het rapport van dr. Jan. D. ten Thije, senior lecturer bij het Departement Nederlandse taal en cultuur / Utrecht Institute for Linguistic (UiL-OTS) van de Universiteit Utrecht d.d. 2 juli 2009, met als titel ‘Wat is nodig voor verantwoorde linguïstische arbeidsbemiddeling?’. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de volledige kosten van de contra-expertise als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van het Rva 2005 moeten worden beschouwd en voor volledige vergoeding in aanmerking moeten komen.
Voorts dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat eiseres volledig afhankelijk is van de contra-expertise en ernstig wordt geraakt in haar procespositie en procesbelang. Eiseres geeft aan dat ook bijvoorbeeld de door verweerder gesuggereerde firma Makano niet voor de bedragen die verweerder voorstaat een deugdelijke contra-expertise kan uitvoeren. Verweerder dient zich er van te vergewissen dat ingrijpende maatregelen zijn gebaseerd op volledige en juiste informatie, verkregen van deskundigen en deugdelijk zijn gemotiveerd, met inachtneming van grondbeginselen als equality of arms, hetgeen thans niet het geval is.
Voorts meent eiseres dat de stellingen van een anonieme medewerker van BLT, op basis waarvan verweerder zijn beleid heeft aangepast, onvoldoende draagvlak kunnen bieden om de werkwijze van de Taalstudio te bekritiseren en tot een beleidswijziging over te gaan. BLT kan niet worden gezien als onafhankelijk deskundige. Verweerder heeft ten onrechte op geen enkele wijze de hulp van deskundigen ingeroepen om de kosten van contra-expertise, zoals uitgevoerd door de Taalstudio, te laten beoordelen.
Tot slot betwist eiseres de juistheid van de stelling van verweerder dat er een tariefsverhoging heeft plaatsgevonden door de Taalstudio van ruim 400%. Zij verwijst daartoe naar een brief van 18 augustus 2009 van D. Verrips, directeur van de Taalstudio, gericht aan de Minister van Justitie, waaruit volgt dat de kosten in de periode van 2004 tot 2008 met 43% zijn gestegen.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage in kort geding van 16 november 2009 (LJN: BK3473) en van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, van 27 november 2009 (LJN: BK4730).
Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gereageerd op de aanvullende stukken van verweerder, waaronder de stukken die door de rechtbank zijn ontvangen binnen de termijn van tien dagen. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde niet is geschaad nu eiseres reeds op de hoogte was van de inhoud daarvan en heeft deze stukken bij haar oordeel betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kunnen aan het COA taken, als bedoeld in het eerste lid, worden opgedragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kunnen regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3 voornoemd. Krachtens artikel 12 is, voor zover thans relevant, de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (hierna: Rva 2005) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17 van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid van voormeld artikel worden buitengewone kosten slechts betaald voorzover vooraf door het COA toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Overeenkomstig de toelichting op artikel 17 van de Rva 2005 (Stcrt. 3 februari 2005, nr 24/ pag. 17) maakt een asielzoeker aanspraak op vergoeding van buitengewone kosten ingeval het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het COA zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken.
Het COA heeft met betrekking tot de vraag of er sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005 beleid ontwikkeld. Dit beleid is recentelijk gewijzigd en neergelegd in de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten op grond van artikel 17 van de Rva 2005, versie 1 maart 2009 (verder: de Handleiding) en luidt voor zover thans van belang als volgt:
“(…)
Contra-expertise taalanalyse door Taalstudio
De meeste contra-expertises taalanalyse worden verzorgd door de Taalstudio. De Taalstudio werkt met verschillende fasen.
Eerste fase
Een contra-expertise taalanalyse kan pas als zodanig worden aangemerkt als een deskundige (die beschikt over de benodigde talenkennis) naar de IND-opname heeft geluisterd en daar een rapport over heeft opgesteld. Bij de fase 1 dossieranalyse van de Taalstudio is dit niet het geval. De kosten van de eerste fase zijn derhalve geen noodzakelijk kosten in de zin van artikel 17 Rva 2005. Het COA vergoedt deze kosten niet.
Tweede fase
De tweede fase behelst de daadwerkelijke contra-expertise taalanalyse. De kosten van de tweede fase worden wel vergoed, tot een maximumbedrag van € 800. Ter toelichting op dit bedrag het volgende: Een redelijke vergoeding voor een gekwalificeerde taalkundig expert varieert van € 75 tot maximaal € 100 per uur. Een redelijke inschatting van de tijd die een contra-expertise taalanalyse kost is gemiddeld 4-6 uur. Een redelijk (ruim genomen) maximum totaalbedrag, rekening houdend met overheadkosten (inclusief preselectie) en een bepaalde winstmarge voor een eventuele tussenpersoon is € 800. “
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, dat op grond van artikel 3 van de Wet COA belast is met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en wordt gefinancierd uit publieke middelen. Gelet op voornoemd wettelijk kader is het aan verweerder om, aan de hand van de open normen van artikel 17 van de Rva 2005, te bepalen of de asielzoeker recht heeft op de door hem gevraagde vergoeding van buitengewone kosten.
Verweerder heeft in dat kader een vast beleid gehanteerd dat is neergelegd in de Handleiding. Verweerder heeft thans zijn beleid aangescherpt.
Ter beoordeling is allereerst de vraag of verweerder, binnen de kaders van de relevante regelgeving, in redelijkheid tot het gewijzigde beleid heeft kunnen komen.
Verweerder heeft, geconfronteerd met de sterke stijging van de kosten per verrichte contra-expertise, alsmede het sterk stijgende totale aantal aangevraagde vergoedingen, aanleiding gezien om nader te analyseren welke kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Onderdeel van die analyse is geweest, het inwinnen van informatie. Op 12 september 2008 heeft verweerder de Taalstudio gevraagd inzicht te geven in de werkzaamheden die verricht worden in de eerste fase. In het antwoord van 24 september 2008 heeft de Taalstudio deze werkzaamheden omschreven. Mede aan de hand van deze informatie heeft verweerder de belangen afgewogen. Mede betrokken daarbij door verweerder zijn de door de Afdeling gehanteerde criteria voor het uitvoeren van een contra-expertise taalanalyse.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het gewijzigde beleid nu verweerder niet zorgvuldig tot deze beleidswijziging is gekomen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verweerder zich niet gedegen en kenbaar heeft laten voorlichten door (meerdere) onafhankelijke en objectieve bronnen. Verweerder heeft zich, naar ter zitting is gebleken, gebaseerd op informatie van BLT en van de Taalstudio en heeft vervolgens als niet terzake kundig orgaan de belangen afgewogen. Dit klemt des te meer nu BLT het bureau is dat de taalanalyse namens de IND opstelt. Verweerder heeft zich enkel ten aanzien van het uurtarief elders vergewist. Het had, gelet op het belang dat ook door de Afdeling gesteld wordt aan een contra-expertise taalanalyse, op de weg van verweerder gelegen zich door andere taalkundige bureaus dan wel linguïsten te laten voorlichten alvorens tot een wijziging van het beleid te komen. Ook de inhoud van het door eiseres overgelegde rapport van J.D. ten Thije geeft de rechtbank aanleiding aldus te oordelen.
Het beroep zal reeds hierom gegrond verklaard worden. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
III. BESLISSING
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
II. draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
III. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
Aldus gedaan door M.A.H. Span-Henkens als voorzitter en R.M.M. Kleijkers en E.V.L. Heuts als leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van T.M. Horsten-Kuijpers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.
w.g. T. Horsten-Kuijpers
w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.