ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1604
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot ontneming van geslachtsnaam na echtscheiding
In deze zaak heeft de man de rechtbank verzocht om de vrouw de bevoegdheid te ontnemen om zijn geslachtsnaam te gebruiken, op basis van artikel 1:9, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft op 11 januari 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie. De man en de vrouw waren van 26 februari 1970 tot 7 mei 2007 gehuwd, waarna het huwelijk is ontbonden. De man stelde dat de vrouw de echtscheidingsprocedure had vertraagd en hem in een kwaad daglicht had gesteld door onwaarheden te verspreiden. Hij voerde aan dat het gebruik van zijn geslachtsnaam door de vrouw hem emotioneel belastte en dat zijn huidige partner dit als storend ervoer. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat zij de echtscheiding heeft vertraagd of onwaarheden heeft verspreid. Zij stelde dat de geslachtsnaam onderdeel van haar identiteit was geworden en dat zij deze naam al bijna veertig jaar droeg, wat haar carrière en sociale leven beïnvloedde.
De rechtbank overwoog dat de vrouw recht had op het voeren van de geslachtsnaam van de man, ongeacht zijn toestemming, en dat de man geen gegronde redenen had aangevoerd om de vrouw deze bevoegdheid te ontnemen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de vrouw om de geslachtsnaam te blijven voeren zwaarder wogen dan de bezwaren van de man. Daarom werd het verzoek van de man afgewezen. De beschikking werd gegeven door mr. C.W. de Wit, bijgestaan door mr. J.M.A.L. de Backer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 januari 2010.