ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0889

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757250-09 - Vonnis ex artikel 36e SR
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Donker
  • A. Bosman
  • J. de Kimpe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die eerder op 5 november 2009 was veroordeeld voor oplichting en flessentrekkerij, werd geconfronteerd met een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 58.940,65. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en dat dit bedrag op basis van de feiten en omstandigheden in de strafzaak kan worden geschat. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk geschat op € 61.741,92, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd naar € 58.940,65, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de vorderingen van benadeelde partijen.

De rechtbank overwoog dat de ontnemingsvordering niet in strijd is met de Faillissementswet, aangezien deze vordering van een andere aard is dan civielrechtelijke vorderingen. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering kan worden ingediend, ook al is de veroordeelde failliet verklaard. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het geschatte bedrag van € 58.940,65 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de feiten en de bewijsvoering zorgvuldig hebben gewogen. De rechtbank heeft in haar beslissing ook aandacht besteed aan de rechten van benadeelde partijen en de noodzaak om te voorkomen dat de veroordeelde onterecht voordeel zou behalen uit de afwijzing van hun vorderingen. De rechtbank heeft de beslissing ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757250-09
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Vonnis ex artikel 36e SR
Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [PI].
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 72.576,30.
Het onderzoek ter zitting.
Ter terechtzitting van 22 oktober 2009 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 61.741,92 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr P. Scholte, advocaat te Amsterdam, is verschenen en op de vordering gehoord.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat verdachte op 21 april 2009 failliet is verklaard en het openbaar ministerie ingevolge artikel 26 van de Faillissementswet zijn vordering niet op andere wijze kan instellen dan door aanmelding ter verificatie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de civielrechtelijke vordering pas bestaat indien en wanneer de ontnemingsvordering door de rechtbank wordt toegewezen. Pas dan kan de Staat die vordering inbrengen in het faillissement.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft enerzijds tot doel de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat van degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en anderzijds bij wijze van maatregel het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot het betalen van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is dan ook van geheel andere aard dan een civielrechtelijke vordering welke ex artikel 26 van de Faillissementswet ter verificatie dient te worden aangeboden uit oogpunt van gelijkheid van schuldeisers. Een ontnemingsvordering kan dus ondanks een faillissement bij de strafrechter worden ingediend.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vordering.
Beoordeling van de vordering.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 5 november 2009, voor zover van belang, veroordeeld terzake van de strafbare feiten:
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te
verzekeren;
oplichting, meermalen gepleegd;
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde. De conclusie van de officier van justitie is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 61.741,92 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.
Motivering van de op te leggen maatregel.
De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 09/757250-09 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feiten zoals hierboven vermeld.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het navolgende af.
Verdachte is veroordeeld wegens een reeks strafbare feiten - kort gezegd - flessentrekkerij en oplichting. De officier van justitie heeft ten aanzien van de incidenten 2.1, 2.2, 2.6, 2.7, 2.8, 2.13, 2.14, 2.16, 2.17 en 2.19 de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen omdat bij toewijzing de benadeelde partijen zouden worden benadeeld en verdachte de schade van de benadeelde partijen twee keer zou moeten voldoen. Voorts zou toewijzing van de vordering in strijd zijn met de verplichting om in rechte vastgestelde vorderingen van derden in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft toegelicht dat de reden voor deze ontnemingsvordering is gelegen in het feit dat niet alle aangevers als benadeelde partij een vordering hebben ingediend. Daarnaast wil het openbaar ministerie zich er van verzekeren dat verdachte hoe dan ook verplicht wordt tot betaling van de schade, ook als de vorderingen van de benadeelde partijen hun niets zouden opleveren. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de procedure van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bedoeld om dubbele betalingsverplichtingen te voorkomen en dat verdachte niet bij voorbaat al het voordeel mag krijgen van afwijzing van de vordering.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 36e lid 6 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van in rechte toegekende vorderingen, aangezien de benadeelde partijen door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen. Indien deze vorderingen te zijner tijd wel in rechte zouden worden toegekend staat voor verdachte de procedure open van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering waarin hij om vermindering kan vragen van het te ontnemen bedrag aan wederrechtelijk voordeel. De rechtbank ziet geen reden om daar al op voorhand in het voordeel van verdachte rekening mee te houden.
De rechtbank zal in het navolgende per incident bepalen op welk bedrag het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat.
[A] Watches VOF (incident 2.1)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Vervolgens heeft hij deze goederen beleend. Verdachte heeft € 30.350,00 als beleensom ontvangen van de Stadsbank van Lening van de Gemeente Amsterdam, waar hij horloges van [A] in pand heeft gegeven. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[B] BV (incident 2.2)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Een deel van deze goederen is geretourneerd aan de aangever. De overige goederen heeft verdachte beleend. Verdachte heeft € 1.800,00 als beleensom ontvangen van de Stadsbank van Lening van de Gemeente Amsterdam, waar hij horloges van [B] in pand heeft gegeven. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
Bloemist [M] (incident 2.6)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Blijkens de aangifte was de waarde van deze goederen € 620,40. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
Restaurant [N] (incident 2.7)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Blijkens de aangifte was de waarde van deze goederen € 387,00. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[D] Computers (incident 2.8)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Blijkens de aangifte was de waarde van deze goederen ex BTW € 3.021,36. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[P] (incident 2.13)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Blijkens de aangifte was de waarde van deze goederen € 680,68. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[R] VOF (incident 2.14)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Blijkens de aangifte was de waarde van deze goederen ex BTW € 2.081,21. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[T] (incident 2.16)
Verdachte heeft goederen gekocht zonder deze te betalen. Verdachte heeft gesteld dat deze goederen door de aangever uit zijn woning zijn teruggehaald. De rechtbank geeft verdachte op dit punt het voordeel van de twijfel en schat het ter zake van dit incident verkregen voordeel op nihil.
[J] (incident 2.17)
Verdachte heeft een oplichting gepleegd. Blijkens de aangifte is daarbij aan verdachte een geldbedrag van € 15.000,00 afgegeven. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
[K]/[V] (incident 2.19)
Verdachte heeft een oplichting gepleegd. Blijkens de aangifte is daarbij aan verdachte een geldbedrag van € 5.000,00 afgegeven. Verdachte heeft dit bedrag niet betwist.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 58.940,65.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 58.940,65 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 58.940,65;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 58.940,65 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Bosman en De Kimpe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2010.