Parketnummer: 09/655331-08
Datum uitspraak: 26 januari 2010
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 oktober 2009 en 12 januari 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Mannen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. drs. W.M. Hollenberg, advocaat te ‘s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Er hebben zich een viertal benadeelde partijen gevoegd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 november
2006 tot en met 30 april 2007 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [A] en/of
[B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [G] en/of [H] (telkens) heeft bewogen tot
de afgifte van (telkens) een of meer geldbedrag(en) (in totaal 15.850,00
Euro), althans een geldbedrag, in elk geval van enig(e) goed(eren), hebbende
verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk (telkens) valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk
weergegeven - (telkens)
- zich voorgedaan als (neuro)chirurg, in ieder geval als in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd en/of bonafide arts en/of
- (vervolgens) (telkens) een of meerdere behandeling(en)(waaronder lasertherapie) bij bovengenoemde perso(o)n(en) verricht en/of
- bovengenoemde perso(o)n(en) (telkens) medicijnen verstrekt/voorgeschreven en/of bovengenoemde perso(o)n(en) betalingen laten verrichten, waardoor [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [G] en/of [H] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s).
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode 20 november 2006 tot en met 30 april 2007 te ’s-Gravenhage [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of [F] en/of [G] en/of [H] heeft opgelicht door zich voor te doen als (neuro)chirurg, in ieder geval als een in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd en/of bonafide arts en bij voornoemde personen behandelingen heeft verricht en/of aan hen medicijnen heeft verstrekt waardoor voornoemde personen werden bewogen tot afgifte van geldbedragen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft dit standpunt als volgt gemotiveerd.
Alle aangevers kennen elkaar, omdat het familie of vrienden van elkaar zijn. Ook verdachte kent alle aangevers. Verdachte is in conflict geraakt met één van de aangevers, te weten [D]. Dit heeft geleid tot een soort complot tegen verdachte. Aangevers zijn op het idee gekomen om verdachte te beschuldigen van oplichting met het doel hem kapot te maken. Aangevers wisten dat verdachte zich in Nederland niet als arts mocht uitgeven. Ook wisten aangevers hoe het er bij verdachte thuis uitziet. De verklaringen van aangevers zijn slechts met dat doel opgesteld.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Aangevers2 zijn met verdachte in contact gekomen via een verlichtingszaak in ’s-Gravenhage, waar verdachte vaak kwam als klant. Verdachte vertelde aangevers dat hij als (neuro)chirurg3 werkzaam was c.q. was geweest in het UMC te Utrecht of dat hij arts was en gespecialiseerd was in lasertherapie.4 Verdachte vertelde aangevers dat hij hun klachten met lasertherapie zou kunnen behandelen. Omdat verdachte het vertrouwen wekte dat hij ze van hun klachten af kon helpen, hebben aangevers zich bij verdachte onder behandeling gesteld. Verdachte heeft aangevers behandeld in de periode van 20 november 2006 tot en met 7 maart 2007.5
Verdachte ontving aangevers in een behandelkamer op de eerste etage van zijn woning te ’s-Gravenhage. Aan de muur van de behandelkamer hing een ingelijst document, voorzien van een Nederlandse stempel, waaruit bleek dat verdachte in het buitenland met goed gevolg een medicijnstudie had gevolgd.6 Tijdens het eerste bezoek diagnosticeerde verdachte aangevers door middel van een lichamelijk onderzoek en stelde hij een behandelplan vast. Vervolgens werd verdachte door aangevers voor alle vervolgbehandelingen in contanten voldaan. De betaalde bedragen lopen uiteen van € 500,- tot € 5.000,-. Verdachte onderwierp aangevers aan meerdere behandelingen voor diverse klachten en paste onder andere lasertherapie toe.7 Ook verstrekte verdachte medicijnen (pillen) aan aangevers, waarbij hij vertelde dat de medicijnen uit het buitenland afkomstig waren.8 Tijdens de behandelingen vertelde verdachte aangevers onder meer dat hij in Dubai als arts was afgestudeerd9 en dat hij gespecialiseerd was in laserbehandelingen10. Hij vertelde dat hij volwassenen en kinderen opereerde via de buik met de laser.11 Ook vertelde hij dat hij een operatie had gedaan in een vliegtuig omdat de luchtdruk dan goed was.12 Verdachte vertelde dat hij regelmatig in het buitenland operaties13 uitvoerde en dat hij leden van het Koninklijk Huis had behandeld.14
Verdachte15 heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet bevoegd was om zich in Nederland uit te geven als arts. Hij heeft zijn Iraakse diploma naar de Informatie Beheer Groep toegezonden en heeft het bericht gekregen dat hij zich alleen als drs. mocht uitgeven. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster [A] voor pijnklachten in haar handen en rug heeft gemasseerd en daarvoor € 50,- heeft gekregen.
Vaststaat dat verdachte niet bevoegd was om zich in Nederland uit te geven als arts, zodat verdachte zich ten onrechte jegens aangevers heeft voorgedaan als (neuro)chirug, althans in ieder geval als een in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd arts. Om dit beeld kracht bij te zetten had verdachte in zijn behandelkamer een artsendiploma opgehangen, voorzien van een Nederlandse stempel. Ook tijdens de behandelingen van zijn slachtoffers hield verdachte dit beeld in stand door te vertellen dat hij regelmatig operaties in het buitenland uitvoerde en dat hij leden van het Koninklijk Huis had behandeld. De slachtoffers van verdachte hebben aan het aldus geschapen beeld het vertrouwen ontleend dat verdachte een bekwaam arts in Nederland was en dat hun gezondheid bij verdachte in goede handen was. Doordat verdachte zich op deze wijze heeft gepresenteerd, heeft verdachte de slachtoffers bewogen zich door verdachte voor hun medische klachten te laten behandelen en daarmee ook tot afgifte van geldbedragen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan oplichting.
Het door de raadsman bepleite standpunt dat verdachte het slachtoffer is geworden van een complot en alle verklaringen op elkaar zijn afgestemd met het enkele doel verdachte kapot te maken, vindt geen steun in de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Tegenover het standpunt van verdachte staan de consistente en zeer gedetailleerde verklaringen van aangevers. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers en verwerpt het verweer van de raadsman ter zake.
Voor zover de raadsman ter zitting heeft bedoeld te betogen dat de door verdachte op 17 februari 2008 afgelegde verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs omdat is verzuimd aan verdachte de cautie te geven, merkt de rechtbank op dat de rechtbank deze verklaring niet heeft gebezigd voor het bewijs.
Ten aanzien van aangevers [E] en [F] is onvoldoende gebleken dat verdachte zich jegens voornoemde personen heeft voorgedaan als (neuro)chirurg, althans als een in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd arts. De rechtbank zal verdachte dan ook gedeeltelijk vrijspreken van het tenlastegelegde.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht – zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de tenlastelegging dat:
hij in de periode van 20 november 2006 tot en met 7 maart 2007 te 's-Gravenhage, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [A] en [B] en [C] en [D] en [G] en [H] telkens heeft bewogen tot de afgifte van telkens een of meer geldbedragen, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk telkens valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven - telkens
- zich voorgedaan als (neuro)chirurg, in ieder geval als in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd en/of bonafide arts en
- (vervolgens) telkens behandelingen (waaronder lasertherapie) bij bovengenoemde personen verricht en
- bovengenoemde personen telkens medicijnen verstrekt en
- bovengenoemde personen betalingen laten verrichten, waardoor [A] en [B] en [C] en [D] en [G] en [H] werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair te vervangen door 100 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte gaf zich ten onrechte uit als (neuro)chirurg, althans als een in Nederland c.q. naar Nederlandse maatstaven gediplomeerd arts. Daarmee bewerkstelligde verdachte dat zijn slachtoffers vertrouwen in hem hadden en zich bij hem onder behandeling stelden en daarmee aan verdachte hun grootste goed, te weten hun lichamelijke gezondheid, toevertrouwden. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij dit vertrouwen heeft beschaamd. Verdachte heeft met zijn laakbare en respectloze handelen zijn slachtoffers voor honderden euro’s gedupeerd en heeft bij hen gevoelens van onrust en stress veroorzaakt. Verdachte heeft een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van anderen getoond en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 september 2009 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank acht mede gelet op de aard en de omvang van deze zaak een werkstraf conform het onvoorwaardelijk deel van de eis van de officier van justitie passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank , zoals ook door de officier van justitie geëist, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zij het tot een kortere periode. Dit teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding:
1.[A], voor een bedrag van € 550,-;
2. [B], voor bedrag van € 600,-;
3. [H], voor bedrag van € 1.100,-;
4. [G], voor een bedrag van € 300,-.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor wat betreft de vorderingen benadeelde partijen geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij:
1.[A], tot een bedrag van € 500,-;
2. [B], tot bedrag van € 600,-;
3. [H], tot bedrag van € 1.100,-;
Ten aanzien van het overige deel van de vordering van [A], alsmede de vordering van [G], heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, omdat niet uit de aangiftes blijkt dat deze bedragen aan verdachte zijn voldaan.
Voorts vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, nu het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal ten aanzien van de benadeelde partijen [B] en [H] de vordering tot schadevergoeding geheel toewijzen. Uit de aangiftes van [B]16 en [H]17 volgt dat de gevorderde bedragen aan verdachte zijn betaald.
Ten aanzien van benadeelde partij [A] zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 500,-. [A]18 heeft in haar aangifte immers verklaard dat zij een bedrag van € 500,- aan verdachte heeft betaald. Voor het overige deel, te weten € 50,- zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [G] zal in haar vordering tot schadevergoeding niet- ontvankelijk worden verklaard. Uit de aangifte van [G]19 kan niet op eenvoudige wijze worden afgeleid welke schade [G] rechtstreeks heeft geleden. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering tot schadevergoeding hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank zal aan verdachte tevens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de respectievelijke bedragen, in totaal een bedrag groot € 2.200,-- ten behoeve van de benadeelde partijen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
oplichting, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid, voor de duur van 200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 100 (HONDERD) DAGEN;
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (EEN) MAAND;
bepaalt, dat die gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen (deels) toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
1.[A], een bedrag van € 500,-;
2. [B], een bedrag van € 600,-;
3. [H], een bedrag van € 1.100,-;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij, [A], voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart de benadeelde partij, [G], niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de volgende slachtoffers:
1. [A], een bedrag van € 500,-;
2. [B], een bedrag van € 600,-;
3. [H], een bedrag van € 1.100,-;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 500,-- ten behoeve van [A] bij gebreke van volledige betaling en verhaal dient te worden vervangen door 10 dagen vervangende hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 600,-- ten behoeve van [B] bij gebreke van betaling en verhaal dient te worden vervangen door 12 dagen vervangende hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 1.100,-- ten behoeve van [H] bij gebreke van betaling en verhaal dient te worden vervangen door 21 dagen vervangende hechtenis;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.C. van Veen, voorzitter,
J.J.P. Bosman en D. Nobel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit pagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 1522/2007/14172 van de politie Haaglanden. Daar waar wordt verwezen naar het standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de pleitnota van de raadsman, alsmede het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 januari 2010. Daar waar verwezen wordt naar het standpunt van de officier van justitie wordt verwezen naar het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 januari 2010.
2 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 25-28; proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 29-31; proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56-59; proces-verbaal van aangifte [D], blz. 60-67; proces-verbaal van aangifte [G], blz. 78-81 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 82-85.
3 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 25; proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 30; proces-verbaal van aangifte [D], blz. 61 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 82.
4 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56.
5 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 25 en 27; proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 29-31; proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56 en 57; proces-verbaal van aangifte [D], blz. 60-67; proces-verbaal van aangifte [G], blz. 78-81 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 82.
6 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 28; proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 29; proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56; proces-verbaal van aangifte [D], blz. 62; proces-verbaal van aangifte [G], blz. 79 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 83.
7 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 26; proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 30; proces-verbaal van aangifte [C], blz. 57; proces-verbaal van aangifte [D], blz. 61; proces-verbaal van aangifte [G], blz. 78-8 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 82-85.
8 Proces-verbaal van aangifte [D], blz. 61, proces-verbaal van aangifte [G], blz. 79 en proces-verbaal van aangifte [H], blz. 83.
9 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56.
10 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 56.
11 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 57.
12 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 57 en proces-verbaal van aangifte [D], blz. 61.
13 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 25 en proces-verbaal van aangifte [D], blz. 61.
14 Proces-verbaal van aangifte [C], blz. 57.
15 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 januari 2010.
16 Proces-verbaal van verhoor aangever [B], blz. 29.
17 Proces-verbaal van aangifte [H], blz. 83.
18 Proces-verbaal van verhoor aangever [A], blz. 26-27.
19 Proces-verbaal van aangifte [G], blz. 79.